ECLI:NL:TADRARL:2016:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-639

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:96
Datum uitspraak: 31-05-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): 15-639
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet deels ongegrond, deels gegrond. Beoordeling voorwaardelijke klacht jegens advocaat wederpartij. Geen toepasselijkheid van artikel 47b lid 1 Advocatenwet. Klacht onrechtmatige bedreiging alsnog ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 31 mei 2016

in de zaak 15-639

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 februari 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 december 2015 met kenmerk 15-0235/TRC/ml, door de raad ontvangen op 8 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 3 februari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klachtonderdeel d kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen a, b, c en e kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 februari 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 25 februari 2016, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 25 februari 2016, de fax van verweerder van 7 maart 2016, de brief met bijlagen ( 1 tot en met 12) van klager van 31 maart 2016, ontvangen door de raad op 1 april 2016, de pleitaantekeningen met bijlage van klager ter zitting (aangehecht aan het proces-verbaal).

2    FEITEN

Voor een weergave van de vaststaande feiten en omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klager, zonder dat daartoe een goede reden was, onrechtmatig heeft benaderd. Daar was geen reden toe. Het was voor klager confronterend om van verweerder, in opdracht van diens cliënt, de voormalige werkgever van klager, een aangetekend verzonden dreigbrief te ontvangen.

b)    verweerder doelbewust de interpretatie van feiten heeft verdraaid. Ten onrechte heeft verweerder aangegeven dat klager gehouden was om “voor niets”  werkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft zich gebaseerd op artikel 17 van de arbeidsovereenkomst. Klager was echter nergens toe gehouden want hij was vrijgesteld van al zijn werkzaamheden.

c)    verweerder doelbewust onwaarheden heeft verkondigd in zijn brieven van 13 maart 2013, 26 maart 2013 en 11 april 2013, gericht aan klager. Op pagina 6 van de inleidende klachtbrief van klager van 26 oktober 2015 aan de deken heeft klager een aantal voorbeelden op gesomd  uit genoemde brieven  van verweerder aan klager. Deze komen er op neer dat klager nog verplichtingen zou hebben uit de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst.  De genoemde redenen zijn echter drogredenen.

d)    verweerder klager onrechtmatig heeft bedreigd. Dit betreft een voorwaardelijke klacht. Deze klacht wordt ingediend, voor zover de voorzitter begrijpt, onder de voorwaarde dat de strafrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige klacht en daarover geen oordeel kan geven.

e)    verweerder onrechtmatig een kort geding aanhangig heeft gemaakt jegens klager. Verweerder wist dat hij ‘niet in zijn recht stond’. Daarop wijzen de volgende feiten.

-    klager kreeg tot driemaal toe de kans om de gevraagde medewerking te verlenen waar eenmaal voldoende zou zijn geweest;

-    verweerder, gespecialiseerd in het arbeidsrecht, wist wat de gevolgen waren van de combinatie nietige arbeidsovereenkomst en finale kwijting over en weer;

-    de in de dreigbrieven door verweerder genoemde onjuiste argumenten heeft verweerder niet herhaald in zijn pleitnota in de kortgedingprocedure;

-    verweerder wist dat een korte schriftelijke reactie van klager voldoende was geweest om de eerder door de voormalig werkgever ingeschakelde advocaat te laten stoppen.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

a)    de voorzitter ten aanzien van de  klachtonderdelen b) en c) ten onrechte heeft beslist dat deze kennelijk ongegrond zijn. Verweerder heeft immers in zijn dreigbrieven feitelijkheden geponeerd waarvan hij wist dat deze niet zonder meer op waarheid berustten maar dat een interpretatie nodig was, in het bijzonder van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst van klager, die nietig was. Enkel de vaststellingsovereenkomst was rechtsgeldig. Verweerder is zich daarvan goed bewust geweest, evenals van het feit dat hij onrechtmatige dreigementen jegens klager als persoon heeft geuit.

b)    de voorzitter klachtonderdeel d), zoals blijkt uit de omschrijving en beoordeling ervan in de voorzittersbeslissing, onjuist heeft geïnterpreteerd. Omdat klager geen vertrouwen meer had in de Orde van Advocaten Midden-Nederland, heeft hij met dit klachtonderdeel een voorwaardelijke klacht ingediend. De voorwaarde om dit klachtonderdeel bij de raad van discipline in te dienen was volgens klager dat verweerder met betrekking tot dit klachtonderdeel zowel door de tuchtrechter als door de strafrechter berecht kon worden en dat het ne bis in idem-beginsel daarbij geen belemmering zou zijn. Ten onrechte heeft de voorzitter dit klachtonderdeel begrepen als een verzoek om de tuchtrechter te laten beslissen of het Openbaar Ministerie al dan niet tot strafvervolging van verweerder over zou moeten gaan. Door deze verkeerde interpretatie van klachtonderdeel d) heeft de voorzitter ten onrechte deze voorwaardelijke klacht niet-ontvankelijk verklaard.

4    VERWEER

Verweerder betwist dat hij op enigerlei wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld of dat zijn handelen een strafrechtelijke vervolging zouden kunnen rechtvaardigen, nu hij heeft gehandeld als van een goed advocaat verwacht mag worden.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst zal de raad het verzet beoordelen.

ad klachtonderdelen b) en c)

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van deze klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klachtonderdelen b) en c) op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat gehandeld en mocht en moest daarbij op partijdige wijze de belangen van zijn cliënt behartigen. Feiten om omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken. Het verzet tegen deze klachtonderdelen wordt dan ook ongegrond verklaard.

ad klachtonderdeel d)

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter dit voorwaardelijke klachtonderdeel onjuist geïnterpreteerd. Klager heeft naar het oordeel van de raad niet verzocht om te beoordelen of dit klachtonderdeel ook aan de strafrechter kon worden voorgelegd. Het ging er voor klager om of behandeling van zijn klacht gelijktijdig of achtereenvolgens door de tuchtrechter en de strafrechter mogelijk zou zijn. Slechts indien dat zo was,  werd dit voorwaardelijke klachtonderdeel aan de tuchtrechter voorgelegd. Met klager is de raad van oordeel dat de voorzitter niet tot het oordeel kunnen komen dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk was en is nader onderzoek van dit klachtonderdeel aangewezen.

5.4    De raad zal thans dit klachtonderdeel zelf beoordelen.

5.5    Krachtens artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet kan een advocaat niet tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarover ten aanzien van die advocaat een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke beslissing is genomen. Daarvan is hier niet gebleken. Nu ook overigens niet is gebleken dat een wettelijke bepaling eraan in de weg staat dat klager dit klachtonderdeel zowel aan de tuchtrechter als aan de strafrechter kan voorleggen, is aan de door klager gestelde voorwaarde voldaan en zal de raad klachtonderdeel d) inhoudelijk beoordelen.

5.6    Klager verwijt verweerder dat hij hem onrechtmatig heeft bedreigd. Nu verweerder deze stelling van klager gemotiveerd heeft betwist, kan de raad niet vaststellen dat van enige onrechtmatige bedreiging door verweerder van klager sprake is. Omdat door klager geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin naderzins gebleken zijn, die het verwijt van klager aannemelijk maken, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet tegen klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    verklaart het verzet tegen klachtonderdeel d) gegrond maar oordeelt de klacht daartegen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2016.