ECLI:NL:TADRARL:2016:93 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-077

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:93
Datum uitspraak: 10-03-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 16-077
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Door advocaat wederpartij niet bewust onjuistheden meegedeeld. Evenmin sprake van smaad of laster. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 10 maart 2016

in de zaak 16-077

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam] (hierna: de deken) van 28 januari 2016 met kenmerk K 15/38, door de raad ontvangen op 29 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1. tot en met 17).

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager exploiteert een pluimveebedrijf. Zijn buurman H (hierna: H) heeft zich verzet tegen de bouw van een nieuwe stal die in 2010 vergund is.

1.2 Een rapport van StAB van 3 juni 2010, opgesteld in het kader van een procedure over de milieuvergunning van klager houdt onder meer in:

Zekerheidshalve is in het bestreden besluit in bijlage 2 een berekening opgenomen van de geuremissie als de ventilatoren in werking worden gesteld. Deze berekening gaat er vanuit dat de ventilatoren altijd in werking zijn en dat naast de mechanische ventilatie ook nog steeds natuurlijke ventilatie plaatsvindt. Deze berekening gaat er ten onrechte van uit dat het emissiepunt van de natuurlijke ventilatie op 4,5 meter hoogte ligt. Dit is, zoals hiervoor opgemerkt, niet juist. In een op mijn verzoek gemaakte nieuwe berekening is wel uitgegaan van een emissiepunt van 1,5 meter (zie bijlage StAB-04). Hieruit blijkt dat er een geringe overschrijding van de geurnorm van 14 ou/m3 kan plaatsvinden.

Deze berekening is echter een overschatting van de geurimmissie omdat het er van uitgaat dat de koelventilatoren altijd aan staan. Dit is niet representatief. Op basis van de berekening met natuurlijke ventilatie (emissiepunt op 1,5 meter hoogte) kan worden vastgesteld dat aan de toepasselijke geurnorm uit de Wgv kan worden voldaan. Het is, gelet op het bovenstaande, mijn inziens terecht dat in de berekening geen rekening is gehouden met de koelventilatoren die gedurende een beperkt deel van het jaar in werking zijn.

1.3 H klaagt over stank- en stofoverlast. Hij heeft een aanlegvergunning verzocht en op 16 september 2010 verkregen om (op zijn eigen grond) een aarden wal tussen zijn terrein en dat van klagers terrein (en stallen) te bouwen. De vergunning hield in dat H de aarden wal binnen een jaar na het van kracht worden van het vergunningsbesluit ingeplant moest hebben en in een bepaalde uitvoering. In 2011 zijn klager en H een aangepaste vormgeving overeengekomen met toestemming van de gemeente.

1.4 H is later gestart met de bouw en heeft volgens klager ook wat betreft de uitvoering niet volgens de voorwaarden gebouwd. Klager heeft de gemeente verzocht handhavend op te treden. H heeft als derde-belanghebbende een reactie gegeven in deze procedure. Hij wordt daarbij door verweerder vertegenwoordigd.

Verweerder heeft in deze reactie d.d. 21 oktober 2015 onder meer het volgende gesteld:

Gezien ABRvS 27.10.2010 en het onderliggende deskundige rapport van de StAB, over de milieuvergunning van [klager], was de van toepassing zijnde geurnorm van artikel 3 eerste lid onder b Wgv, in een concentratiegebied buiten de bebouwde kom, 14 ou/m3 (de hoogste wettelijke norm) terwijl een geurbelasting berekend is van - gemiddeld - 13,7 ou/m3. Daardoor was er nét geen weigeringsgrond voor B&W, in dit bijzondere gebied.

De StAB merkt in haar rapport op dat indien de koelventilatoren aanstaan er wel een overschrijding van de geurnorm van 14 ou/m3 plaatsvindt. Dat zou betekenen dat B&W de milieuvergunning wettelijk gezien hadden moeten weigeren. Maar omdat de koelventilatoren niet altijd aan staan is dat niet representatief, aldus de StAB. De ABRvS laat die overweging in stand.

Feitelijk moet dus geconstateerd worden dat:

- er altijd ernstige stank- en stofhinder is, maar dat die hinder, gemiddeld beoordeeld, wettelijk gezien, in dit gebied, nog nét geaccepteerd zou moeten worden door een bewoner;

-er perioden zijn dat de stof- en stankhinder het wettelijk maximum overschrijdt.

-er altijd sprake is van een slecht woon- en leefklimaat voor (H).

Dhr. [H] wilde daarom op eigen kosten, op eigen terrein, twee beperkte voorzieningen treffen

(…)

1. Een aarden wal tegen de perceelsgrens. Daarvoor heeft hij een onherroepelijke aanlegvergunning gekregen op 16.9.2010. Sindsdien echter wordt hij door [klager] en B&W belaagd met procedures hierover.

1.5 B&W heeft naar aanleiding van een verzoek van klager van 31 oktober 2011 (aangevuld 24 november 2011), bij besluit van 11 december 2012 H gelast (onder dwangsom) een deel van de aangevoerde grond af te voeren. Na bezwaren van zowel klager als H is onder meer de begunstigingstermijn verlengd. Klager heeft daarop beroep ingesteld. De rechtbank heeft 29 juli 2014 uitspraak gedaan en ook daartegen heeft klager beroep ingesteld, waarop 13 mei 2015 een uitspraak is gevolgd van de Raad van State.

Klager heeft tussentijds B&W in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen en H wegens niet tijdig realiseren van beplanting van de aarden wal.

Klager heeft een voorlopige voorziening verzocht ten aanzien van een door H gewenste luchtwasser.

1.6 Bij brief van 23 oktober 2015, aangevuld bij faxberichten d.d. 29 oktober 2015, 20 november 2015 en 28 november 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door onjuiste feiten aan te voeren en klager onnodig in een kwaad daglicht te stellen, te kwalificeren als smaad en laster, onder meer door:

1. te stellen dat in een rapport van StAB zou staan dat, als de koelventilatoren van het bedrijf van klager aanstaan een overschrijding van de geurnorm plaatsvindt, terwijl in dat rapport staat dat overschrijding plaats kan vinden als de koelventilatoren altijd aan zouden staan, en deze niet altijd aanstaan. De opmerking is volgens klager ook niet van belang voor de betreffende zaak;

2. te stellen dat zijn cliënt sinds 16 september 2010 door klager met procedures wordt belaagd, waardoor hij een voorziening niet heeft kunnen uitvoeren. De cliënt van verweerder heeft echter wel de gelegenheid gehad zijn voorzieningen te realiseren, binnen de ruimte die de vergunning bood. Klager heeft in de aanlegperiode die de vergunning toeliet schadevoorkomende maatregelen genomen. Door latere aanleg werd schade veroorzaakt.

3 VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Ad 1: Verweerder betoogt dat hij het StAB-rapport wél juist heeft weergegeven; dat hij de uitleg van het StAB rapport niet deelt en dat een inhoudelijke discussie over die inhoud niet in de tuchtrechtelijke procedure gevoerd moet worden.

3.2 Ad 2: Verweerder stelt de overweging van zijn cliënt verwoord te hebben. Het betreft een relevante opmerking, die ook niet onjuist is: er zijn feiten en omstandigheden die het gevoel van cliënt “belaagd” te zijn – in de zin van “lastig gevallen” of “in het nauw gebracht”, rechtvaardigen.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Wat betreft de eerste klacht. Als vast zou staan dat verweerder bewust onjuistheden zou meedelen in een procedure zou dat naar het oordeel van de voorzitter wel in een tuchtprocedure aan de orde kunnen komen. De betreffende passage van het StAB rapport leent zich echter voor meerdere interpretaties, ook voor die van verweerder.

De klacht dat de parafraserende weergave in het hiervoor aangehaalde gedeelte van de reactie van verweerder namens buurman H “fout” is, is dus kennelijk ongegrond.

Gelet op het standpunt van verweerders cliënt over de ondervonden overlast, is de opmerking ook relevant voor de procedure waar de gemeente wordt verzocht cliënt aan te spreken in verband met het niet volgens de vergunningsvoorschriften aanbrengen van een overlast beperkende wal.

4.3 Wat betreft de tweede klacht: de voorzitter leest in de passage van de reactie opgesteld door verweerder niet, zoals klager meent, dat H de aarden wal niet heeft gerealiseerd omdat hij belaagd werd met procedures. Verweerder stelt slechts dat H na de vergunning is belaagd met procedures over de wal. Misschien is het wat scherp gesteld dat H door klager “belaagd” wordt met procedures. Het is met name de gemeente die een aantal keer wordt aangesproken, waarbij buurman H (als derde belanghebbende) betrokken is. Aannemelijk is dat, zoals verweerder meedeelt, zijn cliënt dit heeft ervaren als belagen, als belastend en gericht tegen hem. Dat standpunt mag verweerder, en moet hij als partijdig vertegenwoordiger, uitdragen. Wat daar overigens van zij: de bewoordingen zijn in deze context niet zo negatief dat die kunnen worden aangemerkt als onnodig in een kwaad daglicht stellen.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. Grapperhaus, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 10 maart 2016.

griffier voorzitter