ECLI:NL:TADRARL:2016:82 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-048

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:82
Datum uitspraak: 19-02-2016
Datum publicatie: 11-07-2016
Zaaknummer(s): 16-048
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat wederpartij. Voorzittersbeslissing. Niet valt in te zien op grond van welke rechtsregel verweerder gehouden was stukken te tonen aan klaagster waarin haar naam werd genoemd, noch is komen vast te staan dat verweerder stukken vasthoudt die hij gehouden was aan klaagster te tonen. Ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 februari 2016

in de zaak 16-048

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam] (hierna: de deken) van 25 januari 2016 met kenmerk RvT 15-0303/TRC/ml, door de raad ontvangen op 26 januari 2016,  en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (1. tot en met 6.).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    [B] heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem bij te staan en hem te adviseren over het vermeend onrechtmatig handelen door klaagster jegens hem.

1.2    [B] verblijft - al dan niet legaal - op hetzelfde adres als klaagster.

1.3    Op 17 september 2015 heeft klaagster een aan [B] gerichte brief geopend en daarin de op 16 september 2015 door de Raad voor Rechtsbijstand aan [B] verleende toevoeging aangetroffen. Op die toevoeging stond onder meer vermeld dat het een geschil onrechtmatige daad betrof waarbij klaagster werd aangemerkt als tegenpartij.

1.4    Klaagster heeft daarna ten kantore van verweerder gevraagd om inzage in en afschriften van stukken waarin haar naam werd vermeld. Die stukken zijn niet verstrekt.

1.5    Bij brief van 24 september 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.6    Op 2 oktober 2015 heeft verweerder namens [B] een brief aan klaagster gestuurd:

“(…) U handelt onrechtmatig ten opzichte van mijn cliënt door zich lasterlijk, smadelijk en beledigend uit te laten over hem in uw blog (…). U doet hierin uitlatingen die niet waar zijn en beweringen die de eer en goede naam van cliënt aantasten en bovendien krenkend zijn.

Client verzoekt en voor zover noodzakelijk sommeert u om binnen veertien dagen na heden alle pagina’s op de blog (…) te verwijderen, verwijderd te houden (…) bij gebreke waarvan cliënt zich genoodzaakt ziet zulks via een kort gedingsprocedure af te dwingen (…).

Uit uw klaagschrift blijkt dat u zich zorgen maakt over het feit dat er door mij een procedure zou zijn gevoerd en dat u door mij onkundig zou zijn gehouden van het feit dat er een rechtszaak tegen u is aangespannen bij de Rechtbank. Dit is uiteraard niet juist.

Indien het onverhoopt niet lukt om er met u in der minne uit te komen, dan zal er geprocedeerd moeten worden en krijgt u uiteraard de dagvaarding betekend. U wordt daar dus tijdig van in kennis gesteld! (…)”

1.7    Klaagster heeft hierop gereageerd in haar brief van 7 oktober 2015 en daarin onder meer aangegeven dat zij niet bereid is om in der minne te schikken en dat zij de voorgestelde dagvaarding binnen vijf dagen tegemoet wenst te zien.

1.8    Of inmiddels een dagvaarding aan klaagster is betekend, is niet bekend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

stukken achter te houden waarin de naam van klaagster wordt vermeld, hetgeen verweerder niet vrijstaat.

2.2    Volgens klaagster verblijft [B] illegaal in haar woning en kan hij daar geen post ontvangen; dat kan hij tweemaal per week op een ander adres ophalen. Doordat de brief van de Raad van Rechtsbijstand naar haar adres is gestuurd, stond het haar vrij om die post open te maken. Klaagster heeft dit zo opgevat dat [B] haar waarschuwde dat hij (weer) een civiele zaak tegen haar in gang had gezet. Met het verkrijgen van een toevoeging voor zijn cliënt was het stadium van advisering achter de rug en diende verweerder een dagvaarding uit te brengen. Verweerder maakt zich schuldig aan belangenverstrengeling en belemmert en/of blokkeert zo de waarheidsvinding.

3    VERWEER

Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna, voor zover relevant, zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Niet valt in te zien op grond van welke rechtsregel verweerder gehouden was stukken te tonen aan klaagster waarin haar naam werd genoemd, noch is komen vast te staan dat verweerder stukken vasthoudt die hij gehouden was aan klaagster te tonen. Nu de overige verwijten van klaagster onvoldoende zijn onderbouwd, is de voorzitter van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster zorgvuldig heeft gehandeld en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 februari 2016.

griffier    voorzitter