ECLI:NL:TADRARL:2016:70 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-91

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:70
Datum uitspraak: 22-02-2016
Datum publicatie: 04-07-2016
Zaaknummer(s): 15-91
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over het optreden van de eigen advocaat in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure. Met klager is het te voeren verweer en de in te nemen stellingen besproken. Verweerder heeft het verweerschrift niet in concept aan klager toegestuurd, hetgeen verwijtbaar is, doch in de gegeven omstandigheden niet leidt tot de oplegging van een maatregel. Ter zitting heeft klager zelf ingestemd met de hoogte van de vergoeding bedrijfsruimte, zodat verweerder daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft klagers zorgen over de geestelijke gesteldheid van zijn ex-partner verwoord, maar kon daarbij geen beroep doen op schriftelijke stukken. Hetgeen klager in rekening heeft gebracht valt binnen de gemaakte prijsafspraak. Klacht voor het merendeel ongegrond.

Beslissing van 22 februari 2016

in de zaak 15-91

naar aanleiding van de klacht van:

de heer B.

klager

tegen:

mr. J.

advocaat te A.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 18 juni 2015 met kenmerk RvT14-0327/TRC/ml, door de raad ontvangen op 19 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief met de daarbij gaande bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De partner van klager heeft voorlopige voorzieningen gevraagd. De behandeling van de voorlopige voorzieningen stond gepland op 6 augustus 2014. Verweerder heeft met klager gesproken op 31 juli 2014 en naar aanleiding van dit gesprek een verweerschrift opgesteld dat bij de rechtbank is ingediend. Namens klager is een aantal zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder het verzoek een contactregeling tussen klager en diens zoon vast te stellen en een vergoeding vast te stellen ten laste van de partner van klager voor het gebruik van een bedrijfsruimte in hun gemeenschappelijke woning.

2.3 Tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen is een schikking getroffen over de vergoeding voor het gebruik van een bedrijfsruimte. De door klager voorgestane contactregeling is niet door de rechtbank vastgesteld.

2.4 Bij brief van 3 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) op eigen initiatief en deels zonder vooroverleg met klager akkoord te gaan met een te lage financiële vergoeding, door de wederpartij te betalen voor het gebruik van een bedrijfsruimte;

b) na te laten voor klager het gezag over zijn kind te vragen;

c) de schets die de wederpartij gaf van de financiële situatie van klager niet te weerspreken;

d) na te laten essentiële gegevens van diverse instanties die onderzoek doen naar de geestelijke gesteldheid van zijn partner over te leggen;

e) na de zitting voorlopige voorzieningen een declaratie te sturen voor het bedrag dat was overeengekomen voor de volledige procedure.

3.2 Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht aangevoerd dat het verweerschrift niet aan hem is voorgelegd voordat het door verweerder is ingediend. Na afloop van de zitting bleek verweerder niet bereid klager te woord te staan over de gang van zaken. Het optreden van verweerder heeft klager veel schade berokkend, die niet (eenvoudig) voor herstel vatbaar is.

4 VERWEER

4.1 In de bespreking van 31 juli 2014 heeft verweerder met klager de inhoud van het op te stellen verweerschrift besproken waaronder een redelijke vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte. Tijdens de zitting is overeenstemming bereikt over de vergoeding, conform het verzoek dat in samenspraak met klager was ingediend.

4.2 Het is niet mogelijk om in het kader van een voorlopige voorziening het ouderlijk gezag te vragen. Klager heeft bovendien al het ouderlijk gezag over zijn zoon.

4.3 Verweerder heeft in het verweerschrift de financiële gegevens van klager naar voren gebracht naar aanleiding van het verzoek tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie. Verweerder heeft primair om nihilstelling verzocht. Verweerder heeft de maximale draagkracht berekend en aangevoerd dat de wederpartij geen, althans minder, behoefte heeft dan de berekende draagkracht. De gegevens van de wederpartij zijn eerst daags voor de zitting overgelegd. Ter zitting is de financiële situatie van beide partijen besproken.

4.4 Verweerder heeft klagers zorgen over de opvoedingssituatie bij zijn voormalige partner in het verweerschrift verwoord. Er waren geen stukken voorhanden die de visie van klager konden onderbouwen. Met klager heeft verweerder besproken dat de in te nemen standpunten niet onnodig escalerend zouden moeten zijn.

4.5 Voor de te verlenen rechtsbijstand in het kader van een echtscheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap worden door verweerder standaard maximaal 10 uur in rekening gebracht. De declaratie die verweerder aan klager toestuurde was gebaseerd op een urenverantwoording van 8,85 uur en overschreed het maximum van 10 uren dus niet.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Klachtonderdeel a.

Verweerder heeft aangevoerd dat de inhoud van het verweerschrift overeenstemde met hetgeen klager en verweerder hebben besproken. Of zulks daadwerkelijk het geval was, had verweerder kunnen controleren door een concept van het in te dienen verweerschrift aan klager voor te leggen. Dat heeft verweerder nagelaten. Ter zitting is de in het verweerschrift voorgestelde vergoeding door de wederpartij geaccepteerd. Verweerder heeft gesteld dat klager ter zitting met de vergoeding heeft ingestemd. Klager heeft gesteld dat hij zich daartoe onder de gegeven omstandigheden gedwongen voelde.

De raad is van oordeel dat klager verweerder terecht een verwijt maakt van het feit dat het verweerschrift niet aan hem ter beoordeling is voorgelegd. Verweerder heeft zich niet van de instemming van klager met de inhoud van het verweerschrift vergewist, hetgeen in zijn algemeenheid ten aanzien van een in te dienen processtuk wel geboden is. Gelet op het feit dat het een voorlopige voorzieningen procedure betrof, was daarvoor ook voldoende gelegenheid, nu de wet de mogelijkheid openlaat dat het verweerschrift tot de aanvang van de mondelinge behandeling wordt ingediend. In zoverre is de klacht dan ook gegrond. Voor het overige kan niet worden vastgesteld dat verweerder geheel op eigen initiatief en zonder vooroverleg met klager voorstellen heeft geformuleerd of akkoord is gegaan met een vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte. Verweerder heeft zulks betwist en naar voren gebracht dat de voorgestelde en uiteindelijk ter zitting bereikte overeenstemming over de gebruiksvergoeding met klager is besproken en diens instemming had. Klachtonderdeel a. is dan ook slechts gegrond voor zover overwogen.

5.3 Klachtonderdeel b.

Verweerder heeft geverifieerd of klager het gezag over zijn kind had, hetgeen het geval is. Nog daargelaten dat een verzoek tot toekenning van het gezag niet in het kader van een voorlopige voorzieningen procedure kan worden gedaan, is de klacht reeds op grond van het feit dat klager het gezag heeft, ongegrond. Voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder ten onrechte niet de voorlopige toevertrouwing van het kind aan klager heeft verzocht, heeft verweerder aangevoerd dat namens klager een co-ouderschapsregeling is voorgesteld, welk verzoek door de rechter is afgewezen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet de raad geen tuchtrechtelijk verwijt in de gang van zaken.

5.4 Klachtonderdeel c.

Verweerder heeft in het verweerschrift de financiële situatie en draagkracht van klager besproken, de behoefte en de financiële situatie van de wederpartij ter zitting besproken en primair verzocht om nihilstelling van de partneralimentatie. Naar aanleiding van deze gemotiveerde betwisting van dit klachtonderdeel heeft klager het klachtonderdeel niet nader onderbouwd en gesubstantieerd. Niet kan worden vastgesteld dat klager verweerder met recht verwijt zijn financiële situatie onvoldoende te hebben belicht en betwist naar aanleiding van de stellingen van de wedderpartij. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel d.

Klager heeft aangevoerd dat er door het AMK en Jeugdbescherming onderzoeken liepen naar de geestelijke gesteldheid van de ex-partner van klager. Verweerder had weet van de ernstig verstoorde verhouding tussen klager en zijn ex-partner en de zorgen die klager over de –in de ogen van klager- geestelijke gesteldheid van klagers ex-partner en heeft die ter zitting verwoord. Verweerder kon zich echter niet beroepen op schriftelijke stukken die het standpunt nader zouden kunnen onderbouwen en heeft ervoor gekozen de situatie niet verder te laten escaleren door stellingen te poneren die niet onderbouwd zouden kunnen worden. Onder de door verweerder geschetste omstandigheden is een dergelijke proceshouding voorstelbaar en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Klachtonderdeel d. is derhalve eveneens ongegrond.

5.6 Klachtonderdeel e.

Klager en verweerder hebben de afspraak gemaakt dat maximaal 10 uren in rekening zouden worden gebracht voor de te verlenen rechtsbijstand in het kader van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De declaratie die verweerder aan klager toestuurde na afloop van de behandeling van de voorlopige voorzieningen betrof 8,85 uur. Verweerder heeft klager niet meer in rekening gebracht dan afgesproken. Klager heeft zelf de opdracht beëindigd. Onder die omstandigheid kan niet worden gesteld dat verweerder klager te veel en in strijd met de gemaakte afspraak in rekening heeft gebracht. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder het conceptverweerschrift aan klager ter beoordeling had moeten en kunnen voorleggen, maar dat dit verzuim onder de gegeven omstandigheden niet ernstig genoeg is om over te gaan tot oplegging van een maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a. gegrond voor zover overwogen en voor het overige ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b. tot en met e. ongegrond;

- ziet af van het opleggen van een maatregel aan verweerder.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. H. Dulack, R.P.F. van der Mark, P.R.M. Noppen en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2016.

griffier voorzitter