ECLI:NL:TADRARL:2016:67 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-330

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:67
Datum uitspraak: 15-02-2016
Datum publicatie: 04-07-2016
Zaaknummer(s): 15-330
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij. De raad volgt verweerder deels in zijn verweer dat de klachten onvoldoende zijn geconcretiseerd. Op het verzoek van de raad om de klachten ter zitting nader toe te lichten, is klager niet ingegaan. Een deel van de klachten komt hierdoor onvoldoende uit de verf. Voor zover klager erover klaagt dat verweerder verweten voor meerdere partijen optrad voor meerdere partijen met tegenstrijdige belangen, kan klager niet in zijn klacht worden ontvangen. Het klachtrecht is immers slechts voor degene die zelf door het handelen of nalaten van de advocaat in zijn of haar belang is getroffen. De overige klachten worden ongegrond verklaard. Niet gebleken is dat verweerder (beroeps)fouten heeft gemaakt en evenmin dat hij zich grievend heeft uitgelaten.

Beslissing van 15 februari 2016

in de zaak 15-330

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. Y.

[adres]

klager

tegen

de heer mr. X

advocaat te B.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 september 2015 met kenmerk RvT 15-0206, door de raad ontvangen op 4 september 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 november 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager trad op als curator in een faillissement van een B.V.

Nog voordat het faillissement was uitgesproken, is de DGA van deze besloten vennootschap overleden. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de DGA heeft de vennootschap een dividenduitkering gedaan aan de erfgenamen. De vennootschap werd vervolgens eind 2005 op verzoek van de erfgenamen failliet verklaard.

2.3    Klager heeft de nietigheid van de dividendbetaling en het dividendbesluit ingeroepen. De dividendbetaling werd teruggevorderd.

2.4    Klager heeft de executeur van de nalatenschap in rechte betrokken. De procedure is na het overlijden van de executeur voortgezet door diens erfgenamen. De executeur werd in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van het gehele boedeldeficit.

Ook heeft klager de erfgenamen van de DGA gedagvaard.

2.5    Verweerder heeft zowel erfgenamen van de DGA als erfgenamen van de executeur in rechte bijgestaan.

2.6    Verweerder heeft klachten ingediend tegen klager. In reactie op deze klachten heeft klager geklaagd over het optreden van verweerder. Zijn klachten zijn te vinden in zijn reactie op de klachtbrief van verweerder van 23 oktober 2014.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Hem te verwijten dat hij zijn zakken vulde door als curator diverse procedures aanhangig te maken;

b)    Een verzoek te doen aan de rechter-commissaris om hem als curator te ontheffen van zijn functie;

c)    Hem te verwijten dat hij niet als redelijk handelend en redelijk bekwaam curator optrad;

d)    Regelmatig en lichtvaardig te dreigen met tuchtklachten en persoonlijke aansprakelijkheidsstellingen;

e)    Tijdens het pleidooi bij de rechtbank op te merken dat het de curator er slechts om zou gaan zijn gelijk te halen ten opzichte van een jongere collega;

f)    Jarenlang op te treden voor meerdere partijen met tegenstrijdige belangen;

g)    Te verzuimen te schikken waar dit was aangewezen;

h)    De rechtbank en het hof onjuist voor te lichten;

i)    Door onzorgvuldig procederen de kosten van de boedel op te laten lopen;

j)    Een beroepsfout te maken door niet op deugdelijke wijze namens zijn cliënten hoger beroep in te stellen;

k)    Tegen klager als curator een tuchtklacht in te dienen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen deze klachten verweer gevoerd. Dit verweer wordt hieronder – zo nodig - aan de orde gesteld.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Het meest verstrekkende verweer van verweerder houdt in dat klager zijn klachten onvoldoende heeft geconcretiseerd. De raad kan verweerder hier (deels) in volgen. In zijn brief, die vooral is bedoeld als verweer tegen de klachten die door verweerder tegen klager zijn ingediend, zijn de verwijten aan het adres van verweerder niet of nauwelijks geconcretiseerd. Op het verzoek van de raad om de klachten ter zitting nader toe te lichten, is klager niet ingegaan. Een deel van de klachten komt hierdoor onvoldoende uit de verf.

5.3    De raad zal de klachtonderdelen, voor zover deze uit het verweerschrift van klager blijken en niet (enkel) kunnen worden beschouwd als een reactie op de klachten van verweerder, hieronder bespreken.

5.4    De raad stelt daarbij voorop dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (gedragsregel 17). Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al hetgeen hun onderlinge verhouding kan verstoren. Advocaten dienen zich in woord en geschrift niet onnodig grievend uit te laten (gedragsregel 31).

Als de verhouding toch verstoord is geraakt, getuigt het van professionaliteit als de advocaten zich inspannen om in het belang van hun cliënten weer een werkbare relatie te bereiken.

5.5    De raad zal de klachten aan de hand van deze maatstaf beoordelen.  

Ad klachtonderdeel a, b, c, d en e)

5.6    Al deze klachtonderdelen zien op de wijze waarop verweerder zich – al dan niet ten overstaan van de rechter(commissaris) - jegens of over klager, die werkzaam was als curator, heeft uitgelaten. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk behandelen.

5.7    De raad stelt voorop dat het de taak van verweerder was om de belangen van zijn cliënten te behartigen. Het belang van de cliënten was erbij gediend dat verweerder zich kritisch uitliet over het optreden van de curator en dit optreden door de rechter liet toetsen. De uitlatingen en ook het aan de rechter-commissaris gedane verzoek om klager te ontheffen van zijn functie, moeten in dat licht worden bezien.

5.8    Aan verweerder wordt verweten dat hij gezegd heeft dat ‘de curator zijn zakken vulde met alle procedures’ en ook dat ‘het de curator er slechts om ging zijn gelijk te halen ten opzichte van een jongere collega’.

Alhoewel de woordkeuze van verweerder ongelukkig kan worden genoemd, kwalificeert de raad deze uitlatingen van verweerder niet als tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft gehandeld in het belang van zijn cliënten en heeft met zijn uitlatingen de onvrede van zijn cliënten willen benadrukken.

5.9    Voor zover klager het verweerder verwijt dat verweerder lichtvaardig met tuchtklachten en aansprakelijkstellingen heeft gedreigd, overweegt de raad dat klager geen concrete feiten of omstandigheden gesteld, waaruit hiervan blijkt. Op basis van het verhandelde ter zitting en het ter beschikking staande dossier, heeft de raad dit niet kunnen vaststellen.

5.10    De raad acht de gedragingen van verweerder, bezien vanuit de taak die hij ten behoeve van zijn cliënten had te vervullen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en zijn uitlatingen niet onnodig grievend.

5.11    De klachtonderdelen a, b, c, d en e zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.12    In het zesde onderdeel van de klacht wordt verweerder verweten voor meerdere partijen te hebben opgetreden, met tegenstrijdige belangen. Wat hiervan ook moge zijn, ter zake komt klager geen klachtrecht toe. Het klachtrecht is immers niet voor een ieder in het leven geroepen, maar slechts voor degene die zelf door het handelen of nalaten van de advocaat in zijn of haar belang is getroffen. Klager kan in dit onderdeel van de klacht dan ook niet worden ontvangen.

Ad klachtonderdeel g)

5.13    Ook klachtonderdeel g is ongegrond. Dat gedragsregel 3 bepaalt dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces, betekent niet dat een advocaat die een procedure voortzet zonder eerst een schikkingspoging te ondernemen, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Overigens is de raad ook gebleken dat de zaak uiteindelijk in een schikking is geëindigd. Hieruit blijkt al dat verweerder wel degelijk bereidheid had om een regeling in der minne te treffen.

Ad klachtonderdeel h)

5.14    In dit onderdeel wordt verweerder verweten rechtbank en hof onjuist te hebben voorgelicht. De raad overweegt dat klager zijn klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet heeft onderbouwd. De enkele stelling van klager dat verweerder ten onrechte aan de rechtbank heeft voorgehouden dat de executeur van de nalatenschap de boedel had afgewikkeld, is daartoe onvoldoende. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, ging het hier om een stelling van zijn cliënten en niet om een rechtsfeit. Het stond verweerder vrij een dergelijke stelling in te nemen. Klager had in de civiele procedure gelegenheid om de stelling(en) van verweerder te betwisten. Het is niet aan de tuchtrechter om daar achteraf nog een oordeel over te vellen. Klachtonderdeel h is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.15    Klager heeft noch ter zitting noch in de stukken nadere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad tot het oordeel zou moeten komen dat het aan verweerder (persoonlijk) verweten zou moeten worden dat de kosten van de procedures een negatief effect hebben gehad op de boedel. Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Dit klachtonderdeel is derhalve niet komen vast te staan en eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.16    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door niet op deugdelijke wijze hoger beroep in te stellen. Zoals hiervoor in paragraaf 5.11 overwogen, komt klager geen klachtrecht toe indien en voor zover hij klaagt over een handelen of nalaten waardoor hij niet in zijn eigen belang wordt getroffen. Klager kan in dit onderdeel van de klacht dan ook niet worden ontvangen.

Ad klachtonderdeel k)

5.17    Het staat een ieder, en dus ook een advocaat, vrij om een klacht in te dienen tegen een advocaat. Dat is niet anders als de advocaat tegen wie wordt geklaagd door de rechtbank is benoemd en uit dien hoofde wettelijke taken vervuld. Het indienen van een klacht levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op.

5.18    Klachtonderdeel k faalt derhalve eveneens.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen k en j niet-ontvankelijk

-    verklaart klachtonderdeel a, b, c, d, e, g, h, i en j ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.FM. de Kerf, H.J.P. Robers en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2016.

griffier    voorzitter