ECLI:NL:TADRARL:2016:60 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-640

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:60
Datum uitspraak: 15-01-2016
Datum publicatie: 29-06-2016
Zaaknummer(s): 15-640
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen eigen voormalige advocaat over weigering van afgifte originele dossier, over vermeende uitlatingen tijdens zittingen, over weigering om als klachtenfunctionaris de klacht van klager in behandeling te nemen, wordt bij voorzittersbeslissing deels als kennelijk ongegrond afgewezen en één klachtonderdeel wordt niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet.

Beslissing van 15 januari 2016

in de zaak 15-640

naar aanleiding van de klacht van:

X en BV1

klagers,

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 3 december 2015 met kenmerk K15/52, door de raad van discipline (hierna: de raad) ontvangen op 8 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (A en bijlagen 1 tot en met 23).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    [X] is directeur-grootaandeelhouder van [BV1]. [BV1] had een vordering op [BV2]. (hierna: [BV2]). [BV2] had een vordering ingesteld tegen [Y]. [X]/[BV1] heeft besloten conservatoir beslag te leggen onder andere op de vordering van [BV2] op [Y]. Daarvoor is verweerder ingeschakeld. Hij heeft namens klagers onder meer conservatoir beslag laten leggen en [BV2] gedagvaard in een bodemprocedure. 

1.2    Wegens uitblijven van betaling van zijn declaraties door klagers heeft (de maatschap van) verweerder beslag gelegd op het woonhuis van [X] en werd [X] in januari 2014 gedagvaard. Bij vonnis van 18 juni 2014 is de vordering van verweerder vrijwel geheel toegewezen.

1.3    Bij brief van 9 september 2014 verzocht de gemachtigde van klagers aan verweerder of hij de dossiers wilde overdragen. Vervolgens is een geschil ontstaan tussen verweerder en klagers, omdat in een andere zaak van klagers de declaraties niet werden voldaan. Voorts was sprake van onenigheid over de hoogte van de declaraties.

1.4    Door de gemachtigde van klagers is namens klagers eerder geklaagd bij de raad over verweerder (klachtprocedure 15-14). Die klachtprocedure had betrekking op dezelfde zaak als thans aan de orde, een incasso-vordering van de maatschap van verweerder op klagers. Bij beslissing van 25 juni 2015 heeft de raad van de 27 klachtonderdelen 25 klachtonderdelen ongegrond en twee klachtonderdelen gegrond verklaard. Bij de twee gegrond verklaarde klachten ging het om het verzuim van verweerder om voorafgaand aan het door hem gelegde conservatoir beslag daarover met de deken te overleggen en om de weigering van verweerder om de dossiers van klagers aan klagers af te geven. Terzake het niet afgeven van de dossiers heeft de raad de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Tegen die beslissing hebben klagers hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline, waarop, voor zover de raad bekend, nog niet is beslist.

2    KLACHT

2.1    Bij brief van 26 mei 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over het handelen van verweerder. Het gaat om klachtenonderdelen a) tot en met e). Bij brief van 24 juni 2015 heeft verweerder daarop geantwoord. Bij brief d.d. 28 juli 2015 hebben klagers daarop gerepliceerd, klacht c) ingetrokken en aanvullende klachtonderdelen - klachtonderdelen f) tot en met i) - geformuleerd. Bij brief van 28 augustus 2015 hebben klagers daaraan een klachtonderdeel toegevoegd (klachtonderdeel j). Bij brief van 22 september 2015 heeft verweerder op alle klachtonderdelen gedupliceerd.  

2.2    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tijdens de behandeling van de klachtprocedure 15-14 ter zitting van 20 april 2015 opzettelijk onwaarheden te uiten;

b)    tijdens diezelfde zitting in strijd met de waarheid te verklaren dat hij twee brieven van de ING “ongetwijfeld” in kopie heeft doorgestuurd aan klagers, waarmee verweerder de raad en alle betrokkenen op het verkeerde been heeft willen zetten;

c)    ingetrokken;

d)    op 20 april 2015 niet te beschikken over de verplicht voorgeschreven interne klachtprocedure op grond van artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda);

e)    zich na sluiting van het onderzoek op 20 april 2015 in klachtprocedure 15-14 alsnog eenzijdig te wenden tot de raad met een aanvullend bericht;

f)    te weigeren de betreffende originele dossiers vlot en compleet af te geven, ondanks de veroordeling daartoe door de raad in de beslissing d.d. 15 juni 2015;

g)    in het kader van het onderzoek van de klachtprocedure 15-14 opzettelijk op 24 juni 2015 onjuiste misleidende informatie te verschaffen, namelijk dat de originele dossiers gereed zouden liggen, terwijl op 25 juni 2015 slechts kopieën van delen daarvan zijn meegegeven;

h)    als klachtenfunctionaris van zijn kantoor met betrekking tot de klachtbrief van klagers d.d. 20 april 2015 in strijd te handelen met art. 6.28 lid 2 sub d Voda door klagers niet binnen een maand na ontvangst van de klacht schriftelijk en met redenen omkleed in kennis te stellen van het oordeel over de gegrondheid van de klacht, terwijl geen sprake was van een verlenging van die termijn;

i)    als klachtenfunctionaris van zijn kantoor met betrekking tot die klachtbrief in strijd te handelen met artikel 6.28 lid 2 sub f Voda door klagers niet te horen;

j)    in strijd met de bewaarplicht de betreffende dossiers van klagers op te schonen, terwijl verweerder wist dat klagers die volledige dossiers terug wilden hebben.

3    VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter

hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

4.1    Het gaat hier om de verklaring van verweerder tijdens de zitting van de raad van 20 april 2015 in klachtprocedure 15–14, inhoudende dat hij niets zou hebben geweten over een gevoerde renvooiprocedure. Die verklaring is volgens klagers onjuist. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat klagers op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn in dit klachtonderdeel omdat hierover in de beslissing van 15 juni 2015 (in klachtprocedure 15-14) al is beslist, zoals blijkt uit de daarin opgenomen rechtsoverweging 5.12:

“ Terzake klacht 14) heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder [BV1] heeft geïnformeerd over de renvooiprocedure en dat [BV1] daarop geen aanleiding heeft gezien tot tussenkomst. Daarmee doelt [BV1] kennelijk op de onder 2.9 genoemde renvooiprocedure. Voor [verweerder] is de klacht niet duidelijk; hij refereert aan een procedure die door [Y] in hoger beroep is gewonnen, kennelijk op de onder 2.7 en 2.11 van de feiten genoemde procedures. Ter zitting heeft [verweerder] gemotiveerd betwist dat hij als advocaat betrokken is geweest bij de renvooiprocedure, zodat hij klagers daarover niet kon informeren. Na toelichting over en weer is de raad van oordeel dat de enkele zinsnede in de uitspraak van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders onvoldoende is om aan te nemen dat niet [BV1], maar [verweerder] (als raadsman van [BV1]) is geïnformeerd over de renvooiprocedure. Klacht 14) is dus ongegrond.”

ad klachtonderdeel b)

4.2    Klagers verwijten verweerder dat hij tijdens de zitting van de raad van 20 april 2015 in de klachtprocedure 15-14 heeft gezegd dat hij twee brieven van de ING “ongetwijfeld” in kopie aan [X] heeft gezonden. Klagers stellen dat [X] die brieven niet heeft ontvangen en concluderen dat verweerder met deze mededeling heeft gelogen. Naar het oordeel van de voorzitter, daarmee het verweer van verweerder volgend, is de connotatie van het begrip “ongetwijfeld” echter niet zo ruim als [X]l veronderstelt. In de gegeven context kan verweerder met “ongetwijfeld” alleen maar hebben bedoeld dat hij, in een voorkomend geval, correspondentie als deze altijd doorzendt aan cliënten en dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat dat in het geval van klagers niet is gebeurd. Overigens heeft verweerder nog wel een begeleidende brief d.d. 24 mei 2011 aan [X] overgelegd waarin de brieven als bijlagen zijn vermeld. Of de bewuste brieven daadwerkelijk zijn doorgezonden kan echter, gelet op de eerste overweging, in het midden blijven. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

4.3    Klagers beklagen zich erover dat verweerder op 20 april 2015 niet beschikte over een voorgeschreven interne klachtenprocedure. Verweerder bestrijdt dat. Ter toelichting stelt hij dat na ontbinding van de maatschap waarin hij werkte, hij zijn praktijk vanaf 1 april 2015 voorlopig heeft voortgezet onder de naam [kantoornaam] waarbij hij zelf de kantoorklachtenfunctionaris is. Hij stelt dat hij in die hoedanigheid heeft besloten niet te reageren op de volgens hem gefingeerde klachten van klagers, temeer daar klagers en hun gemachtigde inmiddels bekend mochten worden verondersteld met zijn standpunt daarover zoals verwoord in zijn brief aan de raad d.d. 21 april 2015, waarvan klagers een kopie hebben ontvangen. De beoordeling is dat, gelet op het over en weer gestelde, er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat binnen het kantoor van verweerder geen klachtenprocedure bestaat en/of dat een klachtenfunctionaris ontbreekt. Het onderdeel is kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel e)

4.4    Klagers voeren aan dat verweerder ten onrechte, en hem tuchtrechtelijk verwijtbaar, na het sluiten van de zitting van de raad d.d. 20 april 2015 in klachtprocedure 15-14, de raad een brief heeft gezonden. Te dien aanzien wordt overwogen dat het in de regel onwenselijk is dat een partij na sluiting van het onderzoek ter zitting nog stukken nazendt aan de raad. Het is echter aan de raad om te beoordelen hoe daarmee in een voorkomend geval moet worden omgegaan. Blijkens de beslissing van de raad is de betreffende brief buiten beschouwing gelaten. Klagers zijn hierdoor dus niet benadeeld. Van belang is verder dat verweerder met het hier besproken handelen transparant is geweest in die zin dat hij direct een kopie van zijn brief aan de gemachtigde van klagers heeft gezonden, waarmee de gemachtigde de mogelijkheid had om zich over die brief naar de raad toe te beklagen. Gelet hierop treft verweerder van het hier besproken handelen geen tuchtrechtelijk verwijt. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdelen f), g) en j)

4.5    Dat verweerder, zoals klagers betogen, in het kader van het onderzoek van klachtprocedure 15-14 opzettelijk onjuiste informatie heeft verschaft over zijn bereidheid het dossier af te geven is niet gebleken. Blijkens de overgelegde e-mail d.d. 24 juni 2015 heeft verweerder de gemachtigde van klagers laten weten dat hij de dossiers vanaf die dag bij het kantoor van verweerder kon ophalen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder hiermee, gelet op de datum van de beslissing van de raad van 15 juni 2015, voortvarend genoeg gehandeld. Volgens verweerder heeft hij daarna de (gekopieerde) dossiers afgegeven. Door klagers is niet gesteld, en ook niet is gebleken welke stukken of originelen daarvan nog ontbreken en wat het belang van klagers bij het verkrijgen van de originelen is. Als klagers stukken missen of bepaalde originelen daarvan wensen te ontvangen, moeten zij aangeven om welke stukken het gaat. 

4.6    Op grond van het vorenstaande zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Dat geldt ook voor de klacht dat verweerder de dossiers van klagers heeft opgeschoond. Het staat een advocaat vrij om zijn dossiers van tijd tot tijd wat op te ruimen. Niet alle briefjes van doorzending, telefoonnotities en dergelijke hoeven voor altijd te worden bewaard. 

ad klachtonderdelen h) en i)

4.7    De voorzitter is van oordeel dat verweerder wat betreft deze klachtonderdelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de veelheid aan tot nu toe jegens verweerder door klagers ingediende klachten en het geringe aantal daarvan dat doel heeft getroffen - slechts twee klachten zijn gegrond verklaard - is sprake van een zodanig bijzondere omstandigheid dat van verweerder in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij voor alle door klagers ingediende klachten uitvoering geeft aan zijn kantoorklachtenregeling. Het is niet onredelijk, gelet op de beschreven situatie, dat verweerder daarin een keuze maakt en alleen op mogelijk gegronde en/of niet eerder ingediende klachten reageert. Een volledige uitvoering van de kantoorklachtenregeling voor alle klachten die namens klagers worden ingediend, belast te zeer de kantoororganisatie van verweerder. Ook dit klachtonderdeel wordt als kennelijk ongegrond beoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 47b lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

klachtonderdelen a), b) en d) tot en met j), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr.J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 15 januari 2016.

griffier    voorzitter