ECLI:NL:TADRARL:2016:51 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-75

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:51
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 16-06-2016
Zaaknummer(s): 15-75
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat wederpartij. Uitlatingen en proceshouding van de advocaat wederpartij niet tuchtrechtrechtelijk ontoelaatbaar. Stellingen en inbrengen producties functioneel in het licht van de gevoerde rechtsstrijd. Escalatie door wijze waarop advocaten op elkaar reageerden.

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 15-75

naar aanleiding van de klacht van:

1.    de heer L.

2.    de besloten vennootschap F.

bijgestaan door mr. M.

advocaat te L.

klagers

tegen:

mr. V.

advocaat te U.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 13 mei 2015 met kenmerk 14-0332/TRC/ml, door de raad ontvangen op 18 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015 in aanwezigheid van de heer L., bijgestaan door mr. M. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De onder 1.1 genoemde brief met  bijlagen;

-    Het faxbericht d.d. 18 september 2015 van mr. M. met  bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager 2 en de cliënte van verweerder zijn vanaf 1996 met elkaar in een procedure verwikkeld geweest met betrekking tot de afdracht van dekgelden van twee hengsten. Nadat de rechtbank de vordering aanvankelijk voor een aanzienlijk bedrag heeft toegewezen, heeft het gerechtshof Leeuwarden het vonnis, op een klein onderdeel na,  vernietigd. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Leeuwarden op een onderdeel vernietigd en verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en voor het overige afgedaan op grond van artikel 81 RO.  Namens klager is mr. M. in 2013 een nieuwe procedure gestart bij de rechtbank Leeuwarden, sector kanton. De kantonrechter heeft de vordering van klager 1. afgewezen  als zijnde verjaard. De vordering van klager 2. is eveneens afgewezen.

2.3    In de procedures hebben partijen elkaar over en weer beticht zich te baseren op onwaarheden en onbetrouwbaar te zijn. Voorts zijn kwalificaties gebruikt als paranoïde, pathetisch, malversaties, onnodig processueel misbaar, lasterlijk en meer van dat soort krachttermen.

2.4    Verweerder heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen dat klager 1. bekend was met het aantal dekkingen, stukken uit de echtscheidingsprocedure van klager 1. overgelegd. Het aantal dekkingen speelde  in het kader van de boedelscheiding een rol.

2.5    Verweerder heeft in de procedure die in 2013 aanhangig is gemaakt en waarin zijn cliënt zich beriep op verjaring, naar voren gebracht dat het niet aanging zijn cliënte op kosten te jagen door het voeren van een nieuwe procedure, nu het een aansprakelijkheidsvraagstuk tussen mr. M. en zijn cliënt betrof. Verweerder heeft in deze procedure om een proceskostenveroordeling van klagers en van hun advocaat-gemachtigde gevraagd.

2.6    In de procedure na verwijzing heeft verweerder verzuimd tijdig de memorie na verwijzing te nemen. Vervolgens heeft verweerder pleidooi gevraagd.

2.7    Bij brief van 10 oktober 2014 heer mr. M. namens klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder. Verweerder heeft zich over het optreden van  mr. M. beklaagd. In een bespreking ten overstaan van de Deken die op 14 oktober 2014 plaatsvond hebben mr. M. en verweerder afstand gedaan van de klachten die zij tegen elkaar hadden ingediend. De klachten van klagers zijn nader toegelicht in de brieven van 23 en 24 december 2014.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich onnodig grievend uit te laten;

b)    niet de gerechtvaardigde belangen van klagers in acht te nemen;

c)    onjuiste gegevens te verschaffen;

d)    met de indiening van stukken geen rekening te houden met de redelijke termijn die een wederpartij hoort te krijgen voor een reactie;

e)    onnodige kosten te veroorzaken.

3.2    Klagers hebben ter toelichting nog het volgende aangevoerd. Door te suggereren dat klagers bij worden gestaan door een advocaat die klachtwaardig optreedt, incrimineert verweerder klagers ook zelf nu zij zich door een dergelijke advocaat  laten bijstaan. Het heeft er alle schijn van dat verweerder zich niet heeft laten leiden door de belangen van zijn cliënten, maar door een “persoonlijke kruistocht” tegen mr. M.. Ook doordat verweerder een termijn liet verlopen en vervolgens pleidooi vroeg, zijn klagers onnodig op kosten gejaagd. Verweerder heeft bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het procesdossier overgelegd met daarbij een akte die niet in de procedure is genomen.

4    VERWEER

4.1    Voor zo ver van belang zal op het verweer van verweerder hieronder worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De klacht betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Het tuchtrecht dient er niet toe een advocaat ten faveure van de wederpartij te beknotten in zijn vrijheid om zijn cliënten bij te staan op de wijze die hem goeddunkt. De advocaat dient in een rechtsgeding de vrijheid te hebben om stellingen van zijn cliënt in diens belang aan de rechter over te brengen. Deze vrijheid vindt onder andere haar begrenzing in de plicht van de advocaat om zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en in de plicht zich te onthouden van nodeloze grievende uitlatingen. Tegen deze achtergrond dient op de klacht te worden beslist.

5.3    Klachtonderdeel a.

Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. De door verweerder gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, dat door beide partijen in felle bewoordingen is gevoerd. Een en ander kan bovendien niet los worden gezien van het feit dat over het onderliggende geschil al in 1996 een procedure is gestart en dat de cliënten van verweerder zelfs na een cassatie hebben opnieuw in een procedure zijn betrokken.

De uitlatingen die verweerder in de processtukken over een mogelijke beroepsfout van de advocaat van klagers heeft gedaan, moeten ook in deze context worden bezien. Alhoewel deze uitlatingen grenzen aan hetgeen tuchtrechtelijk toelaatbaar is, zijn de grenzen van het betamelijke niet overschreden.  Klachtonderdeel a. is ongegrond.

5.4    Klachtonderdeel b.

Uit de toelichting van klagers blijkt dat dit klachtonderdeel ziet op het feit dat stukken uit de echtscheidingsprocedure van klager 1. integraal door verweerder in de handelszaak zijn overgelegd. Verweerder heeft aangevoerd dat uit deze stukken bleek dat klager 1. op dat moment weet had van het aantal dekkingen (eveneens onderdeel van de rechtsstrijd in de boedelscheiding) en heeft het beroep op verjaring daardoor onderbouwd. Het overleggen van de stukken was naar het oordeel van de raad dus functioneel en relevant voor het verweer dat in de procedure door verweerder werd gevoerd. Klachtonderdeel b. is derhalve eveneens ongegrond.

5.5    Klachtonderdeel c.

Het is een onderdeel van de rechtsstrijd om stellingen te poneren en onderbouwen, die tot een voor een procespartij gewenste uitkomst kunnen leiden. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder stellingen heeft ingenomen waarvan hij wist of aanstonds kon vermoeden dat deze onjuist waren. Klachtonderdeel c. is eveneens ongegrond.

5.6    Klachtonderdeel d.

Indien en voor zover verweerder stukken heeft  ingediend waarop klagers naar hun overtuiging onvoldoende hebben kunnen reageren, is dat het gevolg van de beslissing van de rolrechter deze stukken toe te laten. Zulks kan verweerder niet tegengeworpen worden. Klachtonderdeel d. is ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel e.

Verweerder heeft pleidooi gevraagd omdat hij de termijn waarbinnen hij een processtuk diende te nemen niet in acht heeft genomen. Het vragen van pleidooi is een proceshandeling die is toegestaan volgens het rolreglement en de daaruit voortvloeiende beslissing van de rolrechter. Ook al veroorzaakt een dergelijke handeling extra kosten bij een wederpartij, dat betekent niet dat die handeling tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden geacht. Voor zover klagers hebben willen klagen over het feit dat door de opstelling van verweerder de kosten onevenredig zijn toegenomen, kan zulks niet los worden gezien van de wijze waarop mr. M. namens klagers procedeerde. Uit het dossier zoals dat aan de raad ter kennis is gebracht, ontstaat een beeld van twee advocaten die in escalerende zin op elkaar reageerden. Dat is spijtig, maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van verweerder op. Klachtonderdeel e. is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. H. Dulack, R.P.F. van der Mark, P.R.M. Noppen en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari  2016.

griffier    voorzitter