ECLI:NL:TADRARL:2016:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 27/15

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:45
Datum uitspraak: 08-01-2016
Datum publicatie: 13-06-2016
Zaaknummer(s): 27/15
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat tegen wie een klacht is ingediend en die volgens klager op de zitting van de raad van discipline onwaarheid heeft gesproken. Uit het p.v. van die zitting is daarvan niet gebleken. Klacht ongegrond.

Beslissing van 8 januari 2016

in de zaak 27/15

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 maart 2015 met kenmerk 2014 KNN119, door de raad ontvangen op 5 maart 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het ter zitting overgelegde proces-verbaal van de zitting van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2014.  

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij brief d.d. 15 juli 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2014 (zaaknummer 56/13). Bij beslissing van 20 juni 2014 heeft de raad de klacht ongegrond verklaard.

2.3    De raad heeft onder rechtsoverweging 5.3 geoordeeld:

2.4    “De raad volgt verweerder in zijn stelling dat zijn geheimhoudingsplicht niet toestaat klager informatie te verstrekken over de betalingen vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor aan de 7 individuele cliënten van verweerder. Klager heeft zich weliswaar beroepen op een kort verslag van een bespreking van 16 januari 2008 waarin wordt gemeld dat klager en verweerder op de kortst mogelijke termijn een nadere afspraak zullen maken teneinde elkaar over en weer volledig te informeren omtrent de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst van 30 november 2007, waarbij wordt bekrachtigd dat uitbetalingen van beleggers die worden vertegenwoordigd door verweerder in samenspraak met klager plaats zal vinden, doch deze verklaring is niet door verweerder getekend terwijl verweerder de inhoud daarvan ontkent. De afrekening tussen verweerder en deze 7 cliënten is een kwestie tussen verweerder en deze cliënten. Hij kan daarover geen mededelingen doen aan klager.”

2.5    Klager is van de beslissing van de raad van 20 juni 2014 in beroep gekomen. Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof van Discipline op 9 januari 2015 en is aangehouden voor nadere informatie.

2.6    Bij brief van 9 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1   De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder ter zitting van de raad van 11 april 2014 niet de waarheid heeft gesproken waar hij verklaarde niet bekend te zijn met het besprekingsverslag van 16 januari 2008.

3.2   Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat de klacht in de zaak die op 11 april 2014 door de raad is behandeld stoelde op 2 documenten: een op 22 januari 2008 door verweerder ondertekende verklaring van 17 december 2007 en aansluitend een besprekingsverslag van 16 januari 2008. Dit verslag is als bijlage bij het e-mailbericht van 17 januari 2008 door verweerder aan klager gezonden. In het besprekingsverslag staat onder meer:

“T. en H. spreken af op de kortst mogelijke termijn een nadere afspraak te maken teneinde elkaar over en weer volledig te informeren omtrent de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst van 30 november 2007, waarbij wordt bekrachtigd dat uitbetalingen van beleggers welke worden vertegenwoordigd door H. in samenspraak met T. (afkortingen-raad) plaats zal vinden.”

3.3    Ter zitting van de raad van 11 april 2014 heeft verweerder verklaard dat hij het oorspronkelijke document niet kende. Ook betwistte hij de inhoud. De raad heeft op basis van de verklaring van verweerder in rechtsoverweging 5.3. geoordeeld dat het verweerder niet vrijstond om aan klager informatie te verstrekken over betalingen vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor aan de zogenaamde 7 individuele cliënten van verweerder.

4    VERWEER

4.1    Klager is van de beslissing van de raad van 20 juni 2014 in beroep gegaan bij het Hof van Discipline en dient, gelet op het feit dat klager in deze nieuwe klachtprocedure verweerder hetzelfde verwijt als in zijn beroepschrift, niet-ontvankelijk te worden verklaard in de onderhavige klachtzaak. Het oordeel over hetgeen klager aan de orde stelt, komt het Hof van Discipline toe.

4.2    Voor zover klager wel ontvankelijk is in de onderhavige klacht, voert verweerder aan dat hij tijdens de zitting van de raad van 11 april 2014 geen onwaarheid heeft gesproken. Rechtsoverweging 5.3 is in overeenstemming met hetgeen verweerder heeft gesteld.

4.3    Het verslag van de bespreking van 16 januari 2008 is klager op 17 januari 2008 om 10.29 uur per e-mail toegezonden. Klager heeft op 17 januari 2008 per e-mail gereageerd waarin hij aangeeft dat de vaststellingsovereenkomst van tafel is. Daaruit kan slechts de conclusie worden getrokken dat ook klager op 17 januari 2008 van mening was dat het besprekingsverslag van 16 januari 2008 én niet juist was én geen bindende afspraken tussen partijen bevatte. Opmerkelijk is dat klager pas nadat hij de eerste klachtprocedure aanhangig had gemaakt tegen verweerder, een beroep heeft gedaan op genoemd besprekingsverslag. Dit is niet terecht.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst heeft de raad te beslissen over de ontvankelijkheid van de klacht. Daarover overweegt de raad dat de klacht voortkomt uit hetgeen besproken is op de zitting van de raad van 11 april 2014. Het gaat thans dus om een andere klacht dan die door de raad op 11 april is behandeld en die thans in hoger beroep bij het Hof van Discipline voorligt. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

5.3    De raad moet nu beoordelen of verweerder onwaarheid heeft gesproken op de zitting van de raad van 11 april 2014. Ter gelegenheid van de behandeling van de onderhavige klacht heeft klager een kopie van het proces-verbaal van de behandeling van de zaak van 11 april 2014 overgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat verweerder op 11 april 2014 heeft verklaard dat het besprekingsverslag van 16 januari 2008 (in het proces-verbaal staat januari 2008, maar uit de context blijkt dat bedoeld wordt het verslag van 16 januari 2008), dat is opgesteld door de kantoorgenoot van verweerder, mr. J., niet door verweerder is geaccordeerd en dat de inhoud door hem is betwist. Daaruit blijkt in ieder geval niet dat verweerder heeft verklaard dat hij het verslag niet kende, zoals in de onderhavige klacht wordt gesteld, zodat niet is komen vast te staan dat verweerder onwaarheid heeft gesproken. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G. Ham, M.A. Pasma en P.H.F. Yspeert, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2016.

griffier    voorzitter