ECLI:NL:TADRARL:2016:42 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-554
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2016:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-04-2016 |
Datum publicatie: | 13-06-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-554 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht dat verweerster zich onvoldoende heeft ingespannen om de gevolgen van haar ziekte op de dag dat klagers klacht door het Centraal Tuchtcollege zou worden behandeld tot een minimum te beperken; voorafgaand aan de zitting geen overleg met klager heeft gepland om de te voeren strategie e.d. te bespreken. Mede gelet op lange voorgeschiedenis en het door klager bij deze zitting beoogde doel gegrond. Waarschuwing. Kostenveroordeling. |
Beslissing van 4 april 2016
in de zaak 15-554
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 28 maart 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 11 november 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 13 november 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2016 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in zijn klachtzaak tegen psychiater [A] die als eindverantwoordelijke in de jaren 2000, 2001, 2003 en 2005 vier verlengingsadviezen over klager heeft uitgebracht in de jaren dat hij krachtens een TBS maatregel in de Van der Hoevenkliniek verbleef.
2.2 In totaal heeft klager, nadat hij door het gerechtshof te [Y] op 12 november 1993 voor brandstichting was veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging, van december 1995 tot december 2008 in TBS klinieken verbleven, eerst in de Mesdagkliniek, vanaf februari 2000 tot december 2005 in de Van der Hoevenkliniek, de laatste drie jaar tot december 2008 op de long stay afdeling van FPC Veldzicht. In december 2008 beëindigde de rechtbank de dwangverpleging onder voorwaarden. Klager mocht toen bij zijn zus verblijven in plaats van in de kliniek, en werd begeleid door de reclassering. De TBS is uiteindelijk formeel in december 2009 tot een einde gekomen.
2.3 Klager heeft zich in 2011 tot het toenmalige kantoor van verweerster gewend met verzoek om bijstand. Hij is daar aanvankelijk bijgestaan door een oud-kantoorgenote van verweerster. In 2012 heeft verweerster voor klager toevoegingen gevraagd voor het aansprakelijk stellen van drie klinieken. Die aanvragen zijn afgewezen. Wel zijn afgegeven een toevoeging voor het aansprakelijk stellen van de Staat alsmede, zowel op 26 februari 2013 als 20 maart 2014, een toevoeging voor de klacht tegen dr. [A].
2.4 Verweerster heeft op 5 april 2013 een klaagschrift ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Gelet op de verjaringstermijn van 10 jaar diende de klacht beperkt te blijven tot de in 2003 en 2005 door dr. [A] uitgebrachte verlengingsadviezen. Voor de onderbouwing van de klacht deed verweerster namens klager een beroep op rapportages over klager uit de periode 2005 tot en met 2009. Deze waren uitgebracht in het kader van contra-expertises (psychiater [W], 2005, en psychologe professor[R], 2007), 6-jaars expertise (psycholoog [O] en psychiater [S], 2007), onderzoek – op aandrang van [O] - in opdracht van de rechtbank Den Haag in het Pieter Baan Centrum (psycholoog [S] en psychiater [R], 2008) en tenslotte, bij wijze van reclasseringsrapportage (psychiater [H]).
2.5 In deze rapportages komt naar voren dat er geen aanwijzing was voor een persoonlijkheidsstoornis of psychotische stoornis. De desbetreffende conclusies waren niet dan wel slecht onderbouwd en stonden ook nogal eens haaks op elkaar, aldus de rapportages. Het recidivegevaar werd laag gesteld.
2.6 Klager heeft in het klaagschrift gesteld dat de rapportages van dr. [A] niet aan de daaraan te stellen eisen hebben voldaan (onderdeel 1) en dat klager als gevolg daarvan adequate behandeling is onthouden (onderdeel 2). Met de klachtzaak beoogde klager ‘te bereiken dat de kwaliteit van de verlengingsadviezen die in TBS instellingen worden geconcipieerd, verbetert.’ Voorts wenste klager ‘dat er meer aandacht komt voor kwaliteit van behandelingen die TBS-ers aangeboden krijgen en voor een juiste afstemming daarvan.’
2.7 De zus van klager die rechter is, […], heeft op 6 september 2013 in een 6 pagina’s tellend stuk gereageerd op het verweerschrift van dr. [A] en daarin onder meer de vinger gelegd op de cultuur in de klinieken, het ontbreken van consistente op deugdelijk onderzoek gebaseerde rapportages, en het uitblijven van een passende behandeling.
2.8 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de beide klachten bij beslissing van 11 maart 2014 afgewezen. Volgens dat College voldeden de rapportages van dr. [A] aan de eisen van zorgvuldigheid en boden zij inzicht in de gevolgde gedachtegang. ‘Nu de diagnosestelling niet op onjuiste wijze is verlopen volgt daaruit dat de stelling van klager dat hem een juiste behandeling is onthouden niet slaagt.’ aldus de overweging op klachtonderdeel 2. De conclusie was dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer werd afgewezen. Verweerster heeft daartegen namens klager tijdig beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege.
2.9 Het Centraal Tuchtcollege heeft klager p/a verweerster bij brief d.d. 5 september 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 25 november 2014. In de brief was onder verwijzing naar het Reglement vermeld dat uitstel slechts eenmaal wegens verhindering wordt verleend, dat het schriftelijk debat met de indiening van het beroep- en verweerschrift is gesloten, dat partijen tot uiterlijk 14 dagen vóór de mondelinge behandeling nog stukken kunnen indienen ter onderbouwing van reeds eerder ingenomen standpunten, dat daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een bijlage met (nadere) medische informatie. Dat nadere memories of brieven waarin standpunten worden uiteengezet e.d. niet worden toegestaan, en dat, ingeval klager getuigen of deskundigen wil meebrengen hun namen, woonplaats en functie tenminste één week vóór de zitting schriftelijk aan de secretaris en de wederpartij dienen te worden bericht.
2.10 Verweerster heeft bij brief d.d. 9 september 2014 verzocht om uitstel omdat zij op 25 november 2014 in verband met een cursus was verhinderd. Dat uitstel is verleend, de behandeling is nader bepaald op 3 februari 2015. De vooraankondiging daarvan heeft plaats gevonden op 7 november 2014. Bij brief d.d. 10 december 2014 is de definitieve uitnodiging gevolgd.
2.11 Bij e-mail van 7 januari 2015 heeft klagers zus aan verweerster gevraagd of er voor de zitting nog overleg diende plaats te vinden, of zij er bijvoorbeeld belang aan hechtte dat eventueel getuigen c.q. deskundigen verzocht zouden worden acte de présence te geven, welke strategie zij zou willen volgen. Verweerster heeft diezelfde dag geantwoord dat zij graag zou zien dat [R] naar de zitting gaat. Zij schrijft: ‘Ik heb haar meerdere malen tevergeefs trachten te bereiken. Bovendien kost haar aanwezigheid geld. Als u haar kunt bereiken, graag. Laat u mij volgende week weten of ze komt?’
2.12 Verweerster heeft bij brief d.d. 9 januari 2015 als aanvullende productie het artikel van [R] “Een brandstichter op de longstay: waarom contra-expertises hard nodig zijn” aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden.
2.13 Kort nadien – wanneer precies is de raad niet gebleken – is duidelijk geworden dat [R] niet als deskundige ter zitting kon optreden omdat zij inmiddels zelf in samenhang met deze zaak onderwerp van een klachtprocedure was geworden.
2.14 Op 3 februari 2015 heeft verweerster zich bij haar secretaresse ziek gemeld met acute migraine, en haar secretaresse gevraagd om aanhouding te verzoeken. Dat verzoek is afgewezen. De secretaresse ontving per ommegaande van de secretaris/esse van de voorzitter het verzoek om er bij klager op aan te dringen dat hij wel zelf ter zitting zou verschijnen. Verweersters secretaresse heeft dat verzoek zonder ruggespraak met verweerster aan klager overgebracht. Klager is daarop naar de zitting gegaan. Daar is hem de vraag voorgelegd of hij wat vragen wilde beantwoorden . Klager heeft daarmee ingestemd, volgens zijn zeggen onder de voorwaarde dat nog ontbrekende stukken waaronder de ontbrekende even pagina’s van het rapport van [R] en het verweerschrift van zijn zus konden worden nagestuurd. Verweerster heeft bij brief d.d. 5 februari 2015 aan het Centraal Tuchtcollege navraag gedaan welke stukken het nog wilde ontvangen. Bij brief d.d. 6 februari 2015 heeft zij een drietal stukken aan het College toegezonden, te weten het rapport van [R], de reactie van klagers zus op het verweerschrift van dr. [A] in eerste aanleg en het proefschrift van Vivienne de Vogel. De stukken zijn door het College ontvangen op 9 februari 2015 en bij brief d.d. 11 februari 2015 aan verweerster geretourneerd onder toelichting en verwijzing naar het Reglement dat het de leden van het College na het sluiten van de behandeling ter zitting niet is toegestaan van een van partijen informatie te ontvangen.
2.15 Blijkens de beslissing van het Centraal Tuchtcollege van 31 maart 2015, waarbij klagers beroep is verworpen, heeft klager tegen de procedure in eerste aanleg een grief gericht met betrekking tot het mondeling vooronderzoek. Het beroepschrift zelf bevindt zich niet in het dossier van de raad. Verweerster heeft ter zitting van de raad desgevraagd toegelicht dat deze grief zag op de omstandigheid dat het Regionaal Tuchtcollege de zaak schriftelijk had afgedaan. Zij had het Regionaal Tuchtcollege destijds in 2013 verzocht om een deskundige – [R] – te horen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft haar toen een brief gestuurd dat zij schriftelijk deskundigen kon opgeven. Blijkens haar brief aan klager van 21 augustus 2014 heeft de wederpartij in het verweerschrift in hoger beroep ook over dat schrijven gerept. Die brief heeft haar echter nooit bereikt, mogelijk als gevolg van haar overstap naar een ander kantoor. De zaak is toen schriftelijk afgedaan. Het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing onder 4.3 overwogen dat, voor zover in eerste aanleg al sprake is geweest van een verzuim, dit is hersteld door de behandeling van de zaak in hoger beroep. ‘Klager heeft in hoger beroep immers de gelegenheid gekregen zijn standpunten naar voren te brengen en mondeling toe te lichten waarom naar zijn mening het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege onjuist is en zijn klacht gegrond verklaard dient te worden.’ aldus die overweging.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) zich onvoldoende heeft ingespannen om de gevolgen van haar ziekte op de dag dat klagers klacht door het Centraal Tuchtcollege zou worden behandeld tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door een collega naar de zitting te sturen of klager via haar secretaresse goed te instrueren hoe hij ter zitting alsnog aanhouding zou kunnen trachten te verkrijgen;
b) ondanks herhaald verzoek van klager de brief van zijn zus van 6 september 2013, die een reactie behelsde op het verweer van de advocaat van de psychiater in eerste aanleg, niet voorafgaand aan de zitting aan het Centraal Tuchtcollege heeft gezonden;
c) voornoemde brief van klagers zus pas bij brief d.d. 6 februari 2015 aan het Centraal Tuchtcollege heeft verzonden, echter zonder begeleidend schrijven; verweerster wist dat dit niet tijdig was, althans kon dat weten gelet op de brief van het CTG van 21 augustus 2014 waarin naar het reglement van het CTG wordt verwezen;
d) van de rapportage van [R] alleen de even pagina’s heeft overgelegd;
e) voorafgaand aan de zitting geen overleg met klager heeft gepland om de te voeren strategie e.d. te bespreken;
f) niet de zorg heeft betracht die een zorgvuldig handelend advocaat betaamt doordat zij zich minimaal voor het belang van klager heeft ingezet, hetgeen mede voort zou komen uit de omstandigheid dat klager op toevoegingsbasis procedeert.
4 VERWEER
4.1 Toen zij op de ochtend van de zitting geveld was door een acute migraine heeft verweerster haar secretaresse om aanhouding laten vragen. Die werd niet verleend. Daarop heeft de secretaris van het CTG aan haar secretaresse telefonisch laten weten dat de aanwezigheid van klager ter zitting wenselijk was. Haar secretaresse heeft dat doorgegeven aan klager. Verweerster zelf verkeerde in de veronderstelling dat klager niet zou gaan. Klager is wel gegaan. Verweerster betreurt het dat het CTG ter zitting aan klager heeft gevraagd of de zitting door kon gaan, en dat klager daarop bevestigend heeft geantwoord. Klager is echter handelingsbekwaam, hij heeft zelf besloten om naar de zitting te gaan.
4.2 Klager heeft van alle stukken kopieën gekregen. Hij wist dus welke stukken wel en niet waren overgelegd. Hij heeft pas na afloop van de zitting gevraagd de brief van zijn zus in te brengen. Die brief had zij al verwerkt in haar appelschrift. Verweerster heeft op klagers verzoek na de zitting alsnog de brief van de zus overgelegd maar die werd samen met de andere toegezonden stukken in ongeopende enveloppe geretourneerd. Overigens zijn die nader toegezonden stukken niet relevant omdat het CTG slechts oordeelt of de rapportages van de beklaagde psychiater voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
4.3 Wanneer klager vooroverleg had gewild had hij daartoe een afspraak kunnen maken. Verweerster zag daartoe zelf geen aanleiding.
4.4 Verweerster meent dat klager de teleurstellende afloop van de zaak ten onrechte toeschrijft aan het ontbreken van een mondelinge behandeling. De vraag die voorlag was in hoeverre de rapportages van de beklaagde psychiater voldeden aan de eisen die daaraan redelijkerwijze zijn te stellen. [R] had daarover gerapporteerd en gepubliceerd. Verweerster heeft die rapportage overgelegd, evenals de gepubliceerde artikelen. Helaas kon De Ruiter om haar moverende redenen niet ter zitting aanwezig zijn. Haar aanwezigheid had echter geen ander licht op de zaak kunnen doen schijnen.
4.5 Verweerster betwist dat klagers zaak geen prioriteit voor haar zou hebben gehad omdat het een toevoegingszaak betrof. Zij behandelt veel toevoegingszaken, naast betalende zaken.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 De raad is van oordeel dat verweerster, hoe vervelend de migraine op de ochtend van de zitting voor haar ook geweest zal zijn, onvoldoende heeft gedaan c.q. laten doen om er voor te zorgen dat klager niet zonder bijstand bij het Centraal Tuchtcollege zou verschijnen.
5.2 Deze zitting was de laatste kans om zijn klacht nog te bepleiten. Na 3 jaar detentie en 13 jaar verblijf in TBS-klinieken is klager, hoe goed het nu ook met hem gaat, nog steeds een enigszins kwetsbare man, zeker in situaties als die van een rechtszitting. Het lag dan ook op de weg van verweerster om alles op alles te laten zetten om te bereiken dat alsnog aanhouding zou worden verleend.
5.3 Verweerster had vaker migraineklachten; zij kon daarop voorbereid zijn en had haar waarneming voor die situaties beter kunnen regelen en kunnen en moeten voorzien in de leidende hand van een collega. Die collega had dan kunnen voorkomen dat klager alleen naar de zitting zou gaan en zelf of een collega-advocaat voor een ander kantoor – bijvoorbeeld bij wijze van ‘procureurs’dienst een advocaat uit Den Haag – naar de zitting kunnen (laten) gaan met een verzoek om aanhouding. Het moge zo zijn dat klager handelingsbekwaam is, dat neemt niet weg dat klager niet in de situatie terecht moest komen dat hij zelf verantwoordelijk werd gemaakt voor de beslissing om in te stemmen met behandeling van zijn beroep.
5.4 De raad betrekt bij dit oordeel dat ook al in eerste aanleg een belangrijke kans op een mondelinge behandeling - waar toen nog [R] gehoord had kunnen worden, dat was althans het plan - is blijven liggen. Dat het daar toen niet van is gekomen ligt in de risicosfeer van verweerster. Zij had er destijds op bedacht moeten zijn wat er nodig was voor het doen horen van een deskundige en bij gebreke van tijdig bericht dienaangaande van het Regionaal Tuchtcollege zelf navraag moeten doen. Dat heeft zij niet gedaan. Nu in hoger beroep ging het weliswaar niet meer om het horen van [R], maar verweerster had moeten begrijpen dat gelet op de lange voor klager zeer beladen voorgeschiedenis van de klachtprocedure tegen dr. [A] en de principiële doelen die hem daarbij voor ogen stonden, het gewicht van die mondelinge behandeling voor hem van dien aard was dat – wat ook verweersters prognose van de uitkomst van het beroep mag zijn geweest – zijn standpunt door verweerster daar bepleit kon worden.
5.5 Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.
Ad klachtonderdeel b en c)
5.6 Niet is gebleken dat klager, zoals hij in dit onderdeel van zijn klacht heeft gesteld, bij herhaling voorafgaand aan de zitting aan verweerster heeft verzocht de brief van zijn zus van 6 september 2013 aan het Centraal Tuchtcollege over te leggen.
5.7 De raad acht het niet onaannemelijk dat verweerster bij het opstellen van het appelschrift de strekking van die brief heeft betrokken, zoals zij heeft gesteld. De raad kan dat niet zelf nalezen, nu het appelschrift zich niet bij de stukken bevindt. Niet is gebleken van het tegendeel.
5.8 Klager en zijn zus hebben van alle door verweerster opgestelde stukken kopieën ontvangen. Zij hebben dus ook tijdig kunnen zien of en in welke mate de bedoelde brief aandacht heeft gekregen. Niet is gebleken dat zij daar voorafgaand aan de zitting van 3 februari 2015 een punt van hebben gemaakt.
5.9 Deze onderdelen van de klacht zijn dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.10 Het is buitengewoon vervelend dat van het rapport van [R] alleen de oneven pagina’s gekopieerd bleken te zijn. Dat kan echter een enkele keer gebeuren. Gebruikelijk is dat daar dan door de ontvanger op wordt gewezen en dat een mogelijkheid tot herstel wordt geboden. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval niet is gebeurd.
5.11 Hoewel het zeker onzorgvuldig is geweest voert het te ver om ter zake een tuchtrechtelijk verwijt te maken, temeer daar verweerster zodra zij van de onvolledigheid vernam een volledig exemplaar heeft toegezonden. Het is te betreuren dat het College dat niet meer in behandeling heeft willen nemen. Maar dat kan verweerster niet worden verweten.
5.12 Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.13 Dit verwijt treft doel. In een zaak als deze had verweerster zich dienen te realiseren dat het voor klager van belang was dat voorafgaand aan de zitting overleg met hem zou plaats vinden, zodat klager zou zijn voorbereid op wat er tijdens de zitting al dan niet aan de orde zou kunnen komen, waar de mondelinge toelichting van verweerster – mede gelet op het in beroep gevoerde verweer - op gericht zou zijn, welke vragen klager gesteld zouden kunnen worden, et cetera. Daarnaast had zij toen [R] had laten weten niet als deskundige te kunnen verschijnen met klager dienen te overleggen c.q. af te stemmen of al dan niet nog een andere deskundige benaderd diende te worden. Niet is gebleken dat zij dat gedaan heeft. Gelet op het Reglement van het College had nog tot een week voor de zitting opgave gedaan kunnen worden van een deskundige. Ook hier klemt dat een eerdere kans om [R] te laten horen ongebruikt voorbij is gegaan.
5.14 Het voorgaande klemt temeer gelet ook op de uitdrukkelijke vraag van klagers zus in haar e-mail van 7 januari 2015 of nog een voorbereidend overleg diende plaats te vinden. Verweerster heeft volstaan met het antwoord dat zij meerdere malen tevergeefs [R] heeft trachten te bereiken en er op te wijzen dat haar aanwezigheid geld kost. In het vervolg van haar mail legt verweerster de regie bij klagers zus met de woorden: “Als u haar kunt bereiken, graag. Laat u mij volgende week weten of ze komt?” Dat had zij niet zo op die manier mogen doen.
5.15 Verweerster heeft vervolgens enkel bij brief d.d. 9 januari 2015 als aanvullende productie het artikel van mevrouw [R] “Een brandstichter op de longstay: waarom contra-expertises hard nodig zijn” aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden.
5.16 De raad wil wel aannemen dat zij later nog, toen haar dat duidelijk was geworden, aan klager heeft laten weten dat [R] niet naar de zitting zou komen, maar als voorbereiding op de zitting was dat onvoldoende.
5.17 Anders dan verweerster ter zitting van de raad naar voren heeft gebracht was bespreking van de strategie met klager en/of zijn zus wel degelijk aan de orde. De raad acht het ongepast dat verweerster stelde dat klager zelf had kunnen bellen wanneer hij daartoe een afspraak wilde. De betekenis die deze zaak voor klager had en de persoon van klager noopten er toe dat verweerster zelf het initiatief had genomen tot een persoonlijke voorbereiding van de zitting bij haar op kantoor. Daarbij moet in het midden blijven of een en ander verschil had kunnen maken voor de uiteindelijke uitkomst van de zaak.
5.18 Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.19 Dat verweerster zich in klagers zaak minder zou hebben ingezet omdat klager op basis van een toevoeging procedeerde is niet aannemelijk geworden. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij in haar praktijk zowel zaken op betalende als zaken op toevoegingsbasis behandelt en dat dit ook aansluit bij de aard van haar praktijk. Dat verweerster, zoals de raad hiervoor heeft overwogen, op een aantal punten van haar bijstand verwijtbaar tekort is geschoten impliceert nog niet dat zulks verband houdt met het feit dat klager een toevoeging had. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat aard en ernst van de verweten gedragingen vraagt om oplegging van na te noemen maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en e gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b, c, d en f ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, H.J.P. Robers, E.A.C. van de Wiel en A.S.M. Zweerman, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.
Griffier Voorzitter