ECLI:NL:TADRARL:2016:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-486

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:40
Datum uitspraak: 04-04-2016
Datum publicatie: 13-06-2016
Zaaknummer(s): 15-486
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerder als eindverantwoordelijk advocaat heeft toegelaten dat zijn kantoorgenote ter gelegenheid van pleidooi feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan zij wist dat deze onjuist waren. Ongegrond. Niet gebleken dat verweerder inhoudelijk bemoeienis heeft gehad als advocaat van klagers wederpartij, althans niet op een wijze die hem medeverantwoordelijk maakt voor de handelwijze van zijn kantoorgenote. Het enkele meelezen van stukken en mogelijk ook meedenken levert nog geen medeverantwoordelijkheid op.

Beslissing van 4 april 2016

in de zaak 15-486

naar aanleiding van de klacht van:

klager en Z BV

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 april 2015 van hun advocaat mr. [M]  hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 oktober 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 22 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2016 in aanwezigheid van zowel klager, bijgestaan door mr. De [M], als verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot en medebeklaagde mr. [B]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van mr. [M] d.d. 29 december 2015 aan de raad van discipline;

-    de reactie daarop van mr. [B] bij brief d.d. 15 januari 2016 met bijlage.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is bestuurder van klaagster, welke vennootschap op haar beurt beherend vennoot is van [P] C.V., hierna te noemen de “CV”. Een groep van 102 commandieten stuurt onder aanvoering van de heer [N] al geruime tijd aan op vertrek van klagers als (bestuurder van de) beherend vennoot.

2.2    [N] c.s. hebben medio 2013 de CV en klagers in kort geding betrokken. Eisers worden daarin bijgestaan door mr. [B]. In discussie is of ook verweerder als advocaat van eisers is opgetreden. Aan deze kort geding procedure, waar de onderhavige klacht op betrekking heeft, is een eerdere kort geding procedure vooraf gegaan waarin eisers werden bijgestaan door verweerder en mr. [B] samen.

2.3    In het eerste kort geding is op 12 juli 2012 bij vonnis bepaald dat de situatie nog niet zodanig was dat gewichtige redenen reeds een schorsing van [Z] als beherend vennoot rechtvaardigden, maar dat dit anders kon zijn “als de gestelde onrechtmatigheden in het onderzoek, waarvan de voorzieningenrechter aanneemt dat dit gaat plaatsvinden … vast zouden komen te staan.” Dat onderzoek kwam niet van de grond. Daarop heeft verweerder een tweede kort geding tegen klagers aanhangig gemaakt. In dit kort geding is mr. [B] als advocaat gaan optreden, al dan niet samen met verweerder. Bedoeld onderzoek is opnieuw niet van de grond gekomen, volgens verweerster in haar pleitnota van 7 juli 2014 als gevolg van obstructie door klagers.

2.4    In de pleitaantekeningen van mr. [B] van 7 juli 2014 staat onder de punten 16 en 17 het volgende te lezen:

“16. Edelachtbare, het gaat hier om grote bedragen. In april 2012 gaf [klager] op een vergadering van vennoten aan dat hij binnen 2 à 3 jaar € 90.000,- per participatie reëel achtte. Er zit dus nog een enorm bedrag in het vat. Maar als [klaagster] blijft zitten als beheerder komt dat niet binnen, omdat het wordt weggekaapt, net zoals bij [C] CV en [V] CV, via ABC-constructies. Daarover loopt een strafrechtelijk onderzoek. Onlangs, per brief van 1 mei 2014, werd een update ontvangen van het Openbaar Ministerie. De volgende fragmenten komen daaruit: “De aangifte betreft het handelen van [klager]. Hij pleegde een onrechtmatige daad. Het handelen bevindt zich op het grensvlak van het strafrechtelijke en civielrechtelijke (..) De gedupeerden (..) zijn een weerbare partij waarvan kan worden verondersteld dat zij hun recht – en vergoeding van de geleden schade – ook buiten het strafrecht om kunnen halen. [Klager] woont formeel in [T]. Uit een politiemutatie blijkt wel dat [klager], toen hij nog in Nederland woonde, kennelijk in welstand verkeerde. In 2009 werden bij zijn toenmalige woonadres regelmatig auto’s gesignaleerd uit de duurdere prijsklasse (Porsche, Maserati) waar [klager] in reed. Deze auto’s waren voorzien van een [T’] kenteken. Uit het tot dusver ingestelde financiële onderzoek blijkt niet van een aanmerkelijk bezit of vermogen in Nederland. Het is niet uitgesloten dat een strafrechtelijk onderzoek succes heeft, met name voor wat betreft de vermoedelijke verduistering van de gelden. Etc.” [afkortingen-raad]

“17. Hieruit wordt duidelijk dat het OM primair uitgaat van een civielrechtelijke oplossing om [klager] aan te pakken maar ook dat er bij [klager] geen verhaal is. Bij door [klager] gecontroleerde vennootschappen uiteraard ook niet. Dat wisten de vennoten ook al: alles zit op [A] en [B]. De e-mail van [klagers] […] trust bevindt zich in het procesdossier. Wat heeft civielrechtelijk procederen dan voor zin? Vandaar de in dit geding ingestelde vorderingen: alleen door het beheer zo spoedig mogelijk bij [klagers] weg te halen kan de schade beperkt worden.”

2.5    De vorderingen van verweersters cliënten zijn bij vonnis van 21 juli 2014 afgewezen. Zij hebben tegen dat vonnis spoedappel ingesteld.

2.6    Ter zitting van 7 juli 2014 had klagers advocaat verzocht om toezending van de brief van het OM. Verweerster had toegezegd dat te zullen doen. Klagers advocaat heeft haar daaraan bij mail van 8 december 2014 herinnerd. Verweerster heeft de brief op 19 december 2014 geanonimiseerd en in delen zwart gemaakt aan hem toegezonden.

2.7    Klagers advocaat heeft bij brieven van februari 2015 aan het OM verzocht om inzage in het dossier en de volledige brief. De Officier van Justitie heeft uitgelegd dat een vertegenwoordiger van het Comité ter Werkelijke Belangenbehartiging van Vennoten van [C] CV aangifte had gedaan tegen klager wegens verduistering van een groot geldbedrag. Daarop heeft onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie door de politie een vooronderzoek plaats gevonden. Vervolgens is in de stuurploeg van de politie waarin ook het openbaar ministerie is vertegenwoordigd besloten dat geen opsporingsonderzoek zou worden gestart naar aanleiding van deze aangifte. In de brief van 1 mei 2014 heeft hij de aangever(s)bericht dat er wel sprake is van een verdenking van het plegen van een aantal strafbare feiten door [C] CV c.q. [klager] maar dat de stuurgroep heeft besloten geen verder vervolg aan de aangifte te geven. ‘De redenen daarvoor zijn het dominant civiele karakter van de aangifte, de mogelijkheid van aangevers zelf om een civiele procedure aan te spannen, zulks in combinatie met de beperkte opsporingscapaciteiten van de politie. Dit antwoord betekent dat er geen strafrechtelijk onderzoek naar [klager] heeft gelopen in de zin van een formeel opsporingsonderzoek.’ aldus de officier van justitie in zijn brief van 19 maart 2015.

2.8    De brief van 1 mei 2014 is met goedvinden van verweerster ter zitting van de raad door de voorzitter voorgelezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als eindverantwoordelijk advocaat – de zaak stond op zijn naam, ook in het eindvonnis staat verweerder als advocaat van eisers vermeld - heeft toegelaten dat mr. [B] ter gelegenheid van haar pleidooi op 7 juli 2014 in de kort gedingprocedure van haar cliënten tegen klagers aan de voorzieningenrechter feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan zij wist dat deze onjuist waren.

3.2    Mr. [B] heeft in haar pleitaantekeningen gesteld dat er een strafrechtelijk onderzoek ‘loopt’ en dat onlangs per brief van 1 mei 2014 een ‘update’ werd ontvangen van het Openbaar Ministerie, terwijl navraag bij het Openbaar Ministerie heeft uitgewezen dat er in het geheel geen sprake was van een strafrechtelijk onderzoek en dus ook niet van een update daarvan.

3.3    Mr. [B] heeft voorts in haar pleitaantekeningen fragmentarisch geciteerd uit die brief van het Openbaar Ministerie op een wijze – onaangekondigd bij pleidooi, zonder de kans te geven de gepresenteerde gegevens vooraf of ter zitting te staven - die er evident op was gericht de juiste feiten actief te verbloemen, aldus klagers in hun toelichting op de klacht.

3.4    Hoewel mr. [B] ter zitting op 7 juli 2014 desgevraagd had toegezegd de brief van 1 mei 2014 van het OM te zullen toezenden heeft zij dat eerst na herhaald aandringen en dan nog grotendeels zwart gemaakt gedaan.

3.5    Klagers menen dat nu verweerder en mr. [B] in de gevoerde procedures beiden als advocaat zijn opgetreden, en zich ook allebei als advocaat van [N] hebben gepresenteerd, en in de reeks aan zittingen in beide kort gedingprocedures allebei het woord hebben gevoerd, verweerder evenzeer verantwoordelijk moet worden gehouden voor wat er tijdens het pleidooi is voorgevallen als mr. [B] zelf.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij na het aanhangig maken van dit medio 2013 aanhangig gemaakte kort geding nog als advocaat is opgetreden. Zijn kantoorgenoot mr. [B] heeft de verdere behandeling van de zaak op zich genomen. Hij heeft niets van doen gehad met haar pleidooi. Zijn naam is alleen op de rol blijven staan, als procesadvocaat.

4.2    Verweerder verwijst naar de brief van mr. [B] aan de raad van 15 januari 2016 waarin zij het volgende uiteen heeft gezet.

In de eerste kort geding procedure, die door verweerder is geïnitieerd, is zij met verweerder meegelopen. Feitelijk behandelden zij die procedure samen.

De tweede kort geding procedure is weliswaar door verweerder geïnitieerd, maar verder geheel door haar behandeld. Verweerder is alleen op de rol blijven staan als procesadvocaat. Dat laatste geldt ook voor de appelprocedure.

Zij heeft bepaalde stukken wel door verweerder laten lezen, omdat hij ook op de hoogte was van de zaak. Dat maakt hem nog niet medeverantwoordelijk.

5    BEOORDELING

5.1    Het is de raad niet gebleken dat verweerder inhoudelijk bemoeienis heeft gehad als advocaat van klagers wederpartij, althans niet op een wijze die hem medeverantwoordelijk maakt voor de handelwijze van mr. [B].

5.2    Verweerder stond weliswaar op de rol en in het vonnis vermeld als procesadvocaat, maar dat wil nog niet zeggen dat hij ook daadwerkelijk de zaak tegen klagers in behandeling heeft gehad, noch dat hij degene zou zijn geweest die mr. [B] in haar optreden heeft aangestuurd.

5.3    Mr. [B] ontkent dat laatste. De raad heeft geen aanwijzingen dat zulks anders is geweest. Het enkele meelezen van stukken en mogelijk ook meedenken levert nog geen medeverantwoordelijkheid op.

5.4    De raad is dan ook van oordeel dat de klacht tegen verweerder als ongegrond moet worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, H.J.P. Robers, E.A.C. van de Wiel en A.S.M. Zweerman, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.

Griffier                                                                  Voorzitter