ECLI:NL:TADRARL:2016:37 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 26/15

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:37
Datum uitspraak: 08-01-2016
Datum publicatie: 25-05-2016
Zaaknummer(s): 26/15
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft zich in 2006 in een echtscheidingsprocedure laten bijstaan door verweerder. Klaagster heeft zij zich bij de deken beklaagd over verweerder. Verweerder heeft zo uitvoerig mogelijk op de verwijten van klaagster gereageerd, maar het lange tijdsverloop heeft hem daarbij parten gespeeld omdat niet alles uit het gearchiveerde dossier is te reconstrueren. In de periode tussen de gewraakte feiten en het indienen van de klacht heeft klaagster zich nimmer tot verweerder gewend in verband met de zaken rond de echtscheiding. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat verweerder er op mag rekenen dat zijn werkzaamheden na een dergelijk lang tijdverloop niet alsnog ter discussie worden gesteld. De klachten zijn daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing van 8 januari 2016

in de zaak 26/15

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 19 februari 2015 met kenmerk 12/0/72, door de raad ontvangen op 23 februari 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief met bijlagen van de heer B. namens klaagster van 14 oktober 2015.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In november 2006 hebben klaagster en haar echtgenoot zich tot verweerder gewend in verband met een echtscheidingsprocedure. Zij zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd.

2.3    Op 20 augustus 2007 hebben partijen een convenant getekend en op 5 september 2007 is  de echtscheiding uitgesproken.

2.4    Bij brief van 13 december 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klaagster onvolledig heeft geïnformeerd over haar rechten bij de verdeling van het huwelijksvermogen zodat zij heeft ingestemd met een zeer nadelig verrekenbeding zoals dat is opgenomen in het echtscheidingsconvenant;

b)    verweerder de akte van verdeling uit 2002 van de v.o.f. waarin de echtgenoot vennoot in was, heeft achtergehouden;

c)    verweerder in het convenant een negatief ondernemingsvermogen heeft opgenomen van € 130.000 terwijl dit slechts € 40.000 was;

d)    de echtgenoot door verschillende adviseurs waaronder verweerder werd bijgestaan en klaagster niet;

e)    klaagster niet alle stukken van verweerder heeft ontvangen waaronder de e-mail van 19 januari 2007;

f)     verweerder een schaduwdossier aanhield en zich niet aan de archiefregels hield zodat hij bepaalde stukken niet kon produceren;

g)    verweerder geen informatie wenst te verstrekken over zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekering.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klaagster niet ontvankelijk is omdat zij verweerder in feite beticht van een beroepsfout die verweerder 7 jaar geleden zou hebben gemaakt. Hij beroept zich ter zitting uitdrukkelijk op verjaring omdat klaagster zich ruim 5 jaar nadat de door haar gewraakte feiten zich hebben voor gedaan, bij de deken hierover heeft beklaagd.

4.2    Met betrekking tot klachtonderdeel a. stelt verweerder dat klaagster het convenant in volledige vrijheid heeft ondertekend. Zij heeft nooit aangegeven dat zij het er niet mee eens was. Verweerder heeft klaagster er uitdrukkelijk op gewezen dat zij als zij daar behoefte aan had, een second opinion kon vragen.

4.3    Over klachtonderdeel b. en c. geeft verweerder aan dat hij slechts over een uittreksel van deze akte beschikte. Het stond echter vast dat klaagster geen recht had op een pand dat bij die verdeling buiten de v.o.f. was gehouden. Hooguit zou zij gerechtigd zijn in een niet eenvoudig vast te stellen aandeel in de toename van de overwaarde van dit pand. Daartegenover stond echter het feit dat de ex-echtgenoot het negatieve vermogen van de v.o.f. kreeg toegedeeld. Dat negatieve vermogen bedroeg € 140.000,00 en het aandeel daarin van klaagster bedroeg € 40.000,00.

4.4    Over klachtonderdeel d. stelt verweerder dat hij op 5 februari 2007 en 14 maart 2007 uitvoerig met klaagster en haar echtgenoot heeft gesproken. Buiten partijen om had hij contact met hun fiscalist en de accountant.

4.5    Verweerder heeft het onder f. gestelde ontkend. Hij heeft geen schaduwdossier.

4.6    Over het onder klachtonderdeel e. gestelde merkt verweerder op dat hij zijn aansprakelijkheidsassuradeur van de claim van klaagster op de hoogte heeft gesteld.

4.7    Tot slot verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel, gewezen tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, waarin de gronden die ook aan deze klacht ten grondslag zijn gelegd stuk voor stuk zijn afgewezen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    In het algemeen geldt - volgens de jurisprudentie van het hof van discipline - dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze, dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.

5.3    In artikel 46 g van de nieuwe  Advocatenwet die op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is dan nu ook bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.4    Verweerder is met zijn dienstverlening gestart in 2006. Begin 2007 is een echtscheidingsconvenant opgesteld dat in augustus 2007 in ondertekend, waarna op 5 september 2007 de echtscheiding is uitgesproken.

5.5    Bij brief van 13 december 2012 heeft klaagster zich tot de deken gewend om te klagen over verweerder. Niet is gebleken dat er in de tussenliggende periode contacten zijn geweest tussen klaagster en verweerder waaruit zou kunnen blijken dat klaagster gedupeerd was door de wijze waarop de het echtscheidingsconvenant tot stand was gekomen en de gevolgen die dat convenant voor haar met zich meebracht.

5.6    Klaagster heeft geen feiten aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat het lange tijdsverloop tussen de gewraakte feiten en haar klachten verschoonbaar is.

5.7    De raad is van oordeel dat nu ten tijde van het indienen van de klacht bij de deken meer dan 3 jaar is verstreken na het tekenen van het echtscheidings-convenant, de toepassing van het beginsel van rechtszekerheid  met zich meebrengt dat de door verweerder verrichte werkzaamheden na het verstrijken van die termijn niet meer ter discussie dienen te kunnen worden gesteld. De raad stelt vast dat verweerder uitvoerig gereageerd heeft op de door klaagster naar voren gebrachte verwijten, doch dat het lange tijdsverloop hem ook op diverse punten parten speelt omdat niet alle gebeurtenissen uit het gearchiveerde dossier kunnen worden gereconstrueerd.

De raad komt dan ook tot de conclusie dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klachten.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachten niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, E.H. de Vries, G.J. van der Veer, W.H. Kesler, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2016.

griffier    voorzitter