ECLI:NL:TADRARL:2016:33 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-431

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:33
Datum uitspraak: 23-05-2016
Datum publicatie: 25-05-2016
Zaaknummer(s): 15-431
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betreft klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster mocht in de procedures melden dat klager zich had schuldig gemaakt aan verkrachting en huiselijk geweld, zoals de cliënte van verweerster stelde. Voordat verweerster deze uitlatingen deed, heeft zij enig onderzoek gedaan naar deze beweingen van haar cliënte, omdat het ernstige beschuldigingen betrof. Gelet op de uitkomst van haar onderzoek heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 mei 2016

in de zaak 15-431

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. [    ]

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 mei 2015  heeft de gemachtigde van klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland beklaagd over verweerster. Bij brief van 8 april 2015 heeft klager en bij brieven van 13 april 2015 en 21 april 2015 heeft diens gemachtigde, namens klager, een klacht ingediend tegen verweerster, welke klachten ook bij de raad in behandeling zijn.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 september 2015 met kenmerk 2015 KNN046, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015 , heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerster. Klager bleek naar Leeuwarden te zijn gegaan omdat hij meende dat de zitting van de raad aldaar plaatsvond. In de oproep is echter wel het juiste zittingsadres vermeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, waarin hij door zijn gemachtigde in deze klachtzaak, als advocaat wordt bijgestaan. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij.

2.2    Bij brief d.d. 12 mei 2015 heeft verweerster, namens haar cliënte, een verzoek aan de rechtbank gericht met het verzoek om een (hernieuwd) onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en de Raad advies uit te laten brengen over het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster in haar brief van 12 mei 2015 aan de rechtbank, waarin zij namens haar cliënte vraagt om een raadsonderzoek, wederom stellig beweert dat klager zijn ex-echtgenote heeft verkracht. Afgezien van de vraag of dat al dan niet juist is, kan klager hooguit als verdachte worden aangemerkt. Het vermelden van dit feit in de desbetreffende kwestie is irrelevant en onnodig grievend en ook provocerend. Dit heeft niets te maken met de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat klager zelf in een e-mailbericht aan een hulpverlener heeft gesproken over de verkrachting. Klager heeft de gesteld verkrachting niet ontkend. Daarom was het gerechtvaardigd dat verweerster over “verkrachting” sprak. De onderhavige klacht heeft, zo meent verweerster, betrekking op de onderlinge verstandhouding tussen klager en zijn ex-echtgenote. De gebeurtenissen uit het verleden zijn meer dan relevant voor de huidige verstandhouding. Van bewuste provocatie of een bewust escalerende werkwijze is geen sprake.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klachten zijn  bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en worden daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, word nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

1.    zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij;

2.    feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn;

3.    (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn/haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.3    Met betrekking tot de onder 5.2 sub 2genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.4    De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.5    Klager verwijt verweerster dat zij klager (wederom), zonder voorbehoud, heeft aangemerkt als verkrachter en pleger van huiselijk geweld, terwijl klager hooguit als verdachte van die feiten kan worden aangemerkt. Dat heeft zij eerder ook in  processtukken gedaan.

Zoals hierboven overwogen mocht verweerster in beginsel afgaan op hetgeen haar cliënte haar heeft meegedeeld. Indien het echter, zoals in dit geval, om  ernstige beschuldigingen gaat, is onderzoek naar de juistheid daarvan aangewezen. Dat heeft verweerster ook gedaan. Naast de informatie van haar cliënte beschikte zij over de (ongedateerde) brief van verweerder aan de cliënte van verweerster waarin hij aangeeft zich als een beest te hebben gedragen en “dat hij alles op tafel moet gooien wat hij heeft gedaan ook op seksueel gebied”. Voorts blijkt uit het overgelegde deel van het journaal van de huisarts dat de cliënte van verweerster heeft aangegeven dat haar partner op 27 februari 2006 grof geweld tegen haar heeft gebruikt en dat hij haar heeft verkracht. Deze stukken komen uit betrouwbare bron; ze zijn afkomstig van klager zelf respectievelijk de huisarts. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat klager zelf onder meer in een mailbericht van 14 augustus 2014 aan zijn ex-echtgenote, die cc. aan een hulpverlener is gestuurd, de verkrachting heeft toegegeven. Dit is door klager niet ontkend. Onder die omstandigheden is het niet onnodig grievend dat verweerster klager als verkrachter en niet als verdachte van dat zedendelict heeft aangemerkt in haar verzoek aan de rechtbank om opnieuw een onderzoek te laten instellen door de Raad voor de Kinderbescherming. Bovendien volgt de raad verweerster als zij stelt dat deze feiten dienen ter onderbouwing van haar verzoek aan de rechtbank. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, M.J.J.M.  van Roosmalen, L.J. van der Veen, N.H.M. Poort, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.

Griffier                                  Voorzitter