ECLI:NL:TADRARL:2016:3 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-606

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:3
Datum uitspraak: 25-01-2016
Datum publicatie: 28-01-2016
Zaaknummer(s): 15-606
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Naar aanleiding van een eerder door de deken verzochte rapportage op grond van artikel 60c Advocatenwet heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet ingediend. Daarbij verzoekt hij om verweerder voor onbepaalde tijd te schorsen en de rapporteur te benoemen als bijzonder curator om de lopende dossiers onder te brengen bij andere advocaten en alle overige voorzieningen te treffen die de raad en de rapporteur nodig achten. De raad is van oordeel dat verweerder niet voldoet aan de normen van een goede praktijkvoering en niet in staat blijkt te zijn om voor zijn eigen belangen als advocaat op te komen. Hij toont geen inzicht in zijn tekortkomingen op het gebied van zijn kantoororganisatie, de communicatie en zijn verantwoordelijkheid als advocaat en neemt relevante kritiek niet serieus; niet is gebleken dat verweerder na het bezoek van de deken in juli 2015 belangrijke maatregelen heeft getroffen. Ook het gedrag van verweerder bij gelegenheid van de behandeling van dit verzoek door de raad laat datzelfde patroon zien. Dit alles doet, gelet op deze attitude van verweerder, vrezen voor zijn behartiging van de belangen van rechtzoekenden. Die ernstige zorgen over verweerder worden inmiddels bevestigd door oplegging in de afgelopen korte tijd aan hem van drie berispingen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder het door de rapporteur geschetste beeld en zijn conclusies op geen enkele wijze kunnen ontkrachten. De raad schorst verweerder vooralsnog voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat en benoemt de voormalige rapporteur tot bijzondere curator.

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-606

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

deken

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juli 2015, met kenmerk 15-26/TRC/SD, door de raad ontvangen op 14 juli 2015, heeft de deken een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet aan de raad toegezonden. Het verzoek is, in aanwezigheid van de deken en verweerder, behandeld ter zitting van de raad van 31 augustus 2015.

1.2 Bij beslissing van 9 september 2015 heeft de voorzitter van de raad van discipline het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet toegewezen en heeft mr. [X], advocaat te [plaats], tot rapporteur benoemd.

1.3 Op 11 november 2015 is door mr. [X] aan verzoeker en aan verweerder een concept-rapportage gezonden met het verzoek om vóór vrijdag 13 november 2015 om 16 uur schriftelijk commentaar in te leveren. De deken heeft gemeld geen commentaar te hebben. Verweerder heeft aangekondigd commentaar te leveren, maar heeft niets aangedragen aan de rapporteur. Bij brief van 16 november 2015 heeft mr. [X], na verleend uitstel, gerapporteerd naar aanleiding van zijn onderzoek. Op 18 november 2015 is de definitieve rapportage door de raad aan de deken en aan verweerder gezonden.

1.4 Naar aanleiding van genoemde rapportage heeft de deken bij brief van 30 november 2015, met kenmerk 15-32/TRC/SD, door de raad ontvangen op 1 december 2015, een verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet ten aanzien van verweerder bij de raad ingediend en de raad verzocht verweerder voor onbepaalde tijd te schorsen en genoemde mr. [X] te benoemen als bijzonder curator die de lopende advocatendossiers in overleg met de cliënten zal trachten onder te brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners en alle overige voorzieningen te treffen die de raad en mr. [X] nodig achten met het oog op de belangenbehartiging van de cliënten.

1.5 De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 11 januari 2016 plaatsgevonden in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 genoemde brief van de deken,

- de onder 1.2 genoemde voorzittersbeslissing d.d. 9 september 2015,

- de onder 1.3 genoemde rapportage van mr. [X],

- de onder 1.4. genoemde brief van de deken,

- twee beslissingen van deze raad d.d. 9 november 2015 in de klachtzaken van twee cliënten tegen verweerder (zaaknummers: 15-78 en 15-79),

- twee beslissingen van deze raad d.d. 18 januari 2016 in de klachtzaak van een advocaat tegen verweerder en het daaraan gekoppelde dekenbezwaar (zaaknummers: 15-286 en 15-288).

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Voor de integrale inhoud van de rapportage d.d. 16 november 2015 van mr. [X] wordt verwezen naar zijn - aan deze beslissing gehechte - rapportage. Samengevat weergegeven concludeert mr. [X] daarin dat verweerder nu of in de nabije toekomst niet in staat is zelfstandig zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen, omdat verweerder al jarenlang over onvoldoende kennis van de regelgeving beschikt, niet doet wat hij moet doen of wat hij toezegt aan cliënten, andere advocaten, de deken, de boekhouder of de rapporteur en geen besef heeft van de gevolgen van zijn consequente en structurele nalatigheid.

2.2 In de beslissingen van deze raad d.d. 9 november 2015 (zaaknummers: 15-78 en 15-79) heeft de raad geoordeeld dat verweerder in beide zaken ernstig is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht van de twee eigen cliënten en heeft in beide zaken aan verweerder de maatregel van een berisping opgelegd. Verweerder heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.

2.3 De raad heeft voorts ambtshalve kennis genomen van de - nog niet onherroepelijke -beslissing van 18 januari 2016 naar aanleiding van de klacht van een andere advocaat tegen verweerder (zaaknummer: 15-286) en het daaraan gekoppelde dekenbezwaar (zaaknummer: 15-288). Daarin heeft de raad geoordeeld dat verweerder ernstig in gebreke is gebleven door zonder enige grond en gedurende een periode van bijna twee jaar geen gevolg te geven aan het door klaagster gedane verzoek een opvolgvergoeding te betalen dan wel een verrekeningsvoorstel te doen. Tevens heeft de raad daarin geoordeeld dat verweerder ernstig in gebreke is gebleven door niet te reageren op brieven en diverse herinneringen van de deken om inlichtingen te verschaffen. Aan verweerder is de maatregel van een berisping opgelegd.

3 GRONDEN VAN HET VERZOEK

3.1 Als toelichting op het verzoek met nevenverzoek is door de deken gesteld, en ter zitting toegelicht, dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Daartoe heeft de deken onder meer het volgende aangevoerd:

- verweerder heeft onvoldoende kennis van de rechten en vooral plichten die hij als advocaat heeft na te leven, onvoldoende niveau betracht met betrekking tot de kwaliteit van zijn dienstverlening, en is niet in staat om op adequate en passende wijze de advocatenpraktijk uit te oefenen;

- de bevindingen in de rapportage van mr. [X] laten geen enkele twijfel bestaan over het onvermogen van verweerder om een eigen praktijk te voeren;

- die bevindingen worden ook bevestigd in het feit dat verweerder in korte tijd inmiddels ernstige klachten tegen zich ingediend heeft gekregen, van cliënten, advocaten en de deken, waarbij meermalen de maatregel van berisping aan hem is opgelegd;

- het onvermogen van verweerder is niet beperkt tot een enkel incident of korte periode, maar lijkt structureel van aard, nu hij bij voortduring niet of nauwelijks reageert en geen enkel inzicht toont in eigen tekortkomingen;

- gelet op deze attitude van verweerder acht de deken een voorwaardelijke schorsing of voortzetting van de praktijk van verweerder in georganiseerd verband op (korte) termijn niet realistisch, zodat noodzakelijk is dat mr. [X] als bijzonder curator wordt aangesteld.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft eerst ter zitting verweer gevoerd waarop de raad, voor zover relevant voor de beoordeling, hierna zal ingaan.

5 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

5.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder aan het begin van de zitting dat hij niet had begrepen dat de rapportage van mr. [X] ten behoeve van het onderhavige verzoek als herhaald en ingelast moest worden beschouwd, heeft verweerder uiteindelijk niet meer gehandhaafd, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist. Verweerder heeft immers zelf meteen daarna aangegeven bekend te zijn met de inhoud van de rapportage en ter zitting daarop te zullen reageren. De raad is daarnaast van mening dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij, na een toegewezen verzoek ex artikel 60c Advocatenwet en het daarop volgende onderzoek op zijn kantoor, had moeten begrijpen dat het onderhavige verzoek ex artikel 60c Advocatenwet mede zijn basis vindt in de naar aanleiding van voormeld onderzoek opgemaakte rapportage.

5.2 Verweerder stelt voorts dat sprake is van diverse misverstanden, onder meer over zijn kantoororganisatie (is op orde; hij heeft de meeste dossiers digitaal opgeslagen in zijn laptop; hij heeft wel een fax; hij zal sneller de stukken aanleveren bij zijn boekhoudster), zijn dossiers (die zijn op orde), de verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering (is geregeld), de behaalde opleidingspunten (is in orde voor 2014 en sinds kort ook voor 2015) en het verrekenen van toevoegingen met collega’s (is geregeld). Hij betwist dat hij onvoldoende kwaliteit heeft geleverd in de door de rapporteur genoemde dossiers. De rapporteur heeft zich daarin onvoldoende verdiept. Verweerder stelt voorts dat hij altijd, meestal ook tijdig, de nodige stukken aan de deken en ook aan de rapporteur heeft aangeleverd, initiatief heeft getoond en steeds de samenwerking heeft gezocht. Door omstandigheden, ook buiten verweerder gelegen, zoals problemen met de postbezorging, is bij de deken ongenoegen over verweerder ontstaan, wat uiteindelijk tot het onderhavige verzoek heeft geleid.

5.3 De raad overweegt dat voor een beslissing ingevolge artikel 60b Advocatenwet niet bepalend is of de advocaat een verwijt wordt gemaakt van de situatie zoals deze is ontstaan. Bepalend is of sprake is van onbehoorlijke praktijkvoering, in dier voege dat het handelen van de advocaat niet aan de normen van een goede praktijkvoering voldoet en aldus de advocaat structureel disfunctioneert of zodanig disfunctioneert dat de rechtshulpverlening aan cliënten in het gedrang komt of dreigt te komen. Indien zulks het geval is, kan de raad die advocaat voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die hij geboden acht. De raad zal het verzoek aan de hand van deze maatstaf oordelen.

5.4 De raad acht het ernstig en zorgelijk dat verweerder niet beschikt over voldoende kennis van de regelgeving. Blijkens de rapportage heeft verweerder ook erkend dat zijn kennis op de voor hem toepasselijke regelgeving ver onder de maat is. Volgens de rapporteur is verweerder niet op de hoogte van de regelgeving over onder meer de opdrachtbevestiging, het waar nodig schriftelijk informeren van cliënten, het voeren van een deugdelijke geordende dossieradministratie, hoe om te gaan met derdengelden en meer algemeen van het nut en de noodzaak om afspraken schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft geen secretariaat. Evenmin kent hij de noodzaak van een adequaat kantoorhandboek en de verplichtingen van hoofdstuk 6 van de Voda inzake de kantoororganisatie. Dat verweerder een duidelijk bewaar- en archiveringsbeleid hanteert is evenmin gebleken, aldus de rapporteur.

5.5 Voorts acht de raad het zeer zorgelijk dat verweerder onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie, hetgeen onder meer blijkt uit het volgende. Volgens de rapporteur houden de verplichtingen om de administratie zo te bewaren dat daaruit te allen tijde de rechten en plichten kunnen worden gekend verweerder niet bezig. De rapporteur is gebleken dat verweerder het saldo op zijn kantoorrekening als (enig) ijkpunt hanteert. Zijn kennis van het gebruik van voorschotnota’s en eindnota’s en het verschil tussen betalen en verrekenen en creditnota’s is onvoldoende. Net zo min als verweerder tijdig en adequaat reageert op verzoeken van de deken of van de rapporteur, reageert verweerder op verzoeken van zijn boekhoudster om de administratie tijdig en geordend aan te leveren. Ter zitting heeft verweerder in dit kader verklaard dat hij richting de deken en de rapporteur altijd voortvarend en adequaat heeft gereageerd. Voorts heeft hij naar zijn zeggen richting hen erkend dat sprake is van enige achterstand in zijn boekhouding – de aangifte omzetbelasting wordt tijdig maar op basis van schattingen gedaan en de aangiften Inkomstenbelasting moeten nog vanaf 2013 worden ingediend – maar dat hij ervan heeft geleerd dat hij zijn administratie beter moet aanleveren aan zijn boekhoudster. Deze enkele toezegging van verweerder acht de raad, mede gelet op de verklaring van zijn boekhoudster aan de rapporteur dat verweerder extreem ongedisciplineerd is en zij al jaren probeert om verweerder te helpen wat tot op heden zonder meetbaar resultaat is gebleven, onvoldoende. De raad overweegt dat verweerder juist in het kader van deze procedure had moeten inzien dat hij na het bezoek van de deken in juli 2015 tot actie had moeten overgaan en alsnog een plan van aanpak tot verbetering van zijn financiële administratie in had moeten brengen, hetgeen verweerder echter heeft nagelaten. Daarbij komt dat verweerder desgevraagd ter zitting niet exact kon aangeven wat de omvang van zijn praktijk is. Hij heeft verklaard dat hij naar schatting ongeveer 40 zaken in behandeling heeft, maar dat hem niet bekend is hoeveel daarvan lopende zijn. Gelet op deze kennelijk beperkte omvang van de praktijk die, zo begrijpt de raad, kennelijk bijna volledig uit toevoegingen bestaat, moet – onverlet de vrijheid van verweerder om met een bescheiden inkomen genoegen te nemen zoals hij heeft verklaard - ook de daarmee gerealiseerde omzet geacht worden zodanig bescheiden van omvang te zijn dat de vrees gerechtvaardigd lijkt dat ook beperkte financiële tegenvallers in de praktijk niet goed zijn op te vangen, met alle gevolgen voor zijn cliënten van dien.

5.6 Verweerder heeft ter zitting betwist dat hij als advocaat tekort zou schieten in de uitvoering van zijn opdrachten en is ervan overtuigd dat hij kwalitatief goed werk levert, zowel richting cliënten als richting advocaten. De bevindingen van de rapporteur over een handvol door hem onderzochte dossiers zijn naar zijn zeggen dan ook onjuist en/of onvolledig. Dat hij in de recente klachtzaken van twee cliënten (klachtzaken 15-78 en 15-79) recentelijk is berispt over tekortschieten in zijn dienstverlening moet worden beschouwd als een incident en trekt verweerder zich ook aan. Datzelfde geldt voor nog recentere klachtzaak van een advocate tegen hem ( klachtzaak 15-286). Volgens verweerder heeft hij tijdens die zitting ook zijn excuses gemaakt en inzicht getoond in zijn tekortkomingen.

5.7 De raad stelt vast dat verweerder recentelijk in een drietal zaken de ernstige maatregel van een berisping opgelegd heeft gekregen. De rode draad in die zaken is dat verweerder telkens niet, niet tijdig of onvoldoende inhoudelijk reageert, zonder opgaaf van reden soms wekenlang onbereikbaar blijkt te zijn zonder dat waarneming is geregeld, en afspraken of toezeggingen niet nakomt. Hieruit concludeert de raad dat verweerder stelselmatig en op ernstige wijze tekortschiet in zijn communicatie als advocaat. Diezelfde handelwijze van verweerder is de raad ook gebleken in zijn contacten met de deken en de rapporteur. Bij dit oordeel betrekt de raad voorts dat uit de uitspraak in zaak 15-79 volgt dat verweerder zich in een telefoongesprek met zijn cliënt op onheuse en een advocaat onwaardige wijze heeft uitgelaten.

5.8 Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden aangaande de praktijk en de geschetste handelwijze van verweerder is de raad van oordeel dat verweerder niet voldoet aan de normen van een goede praktijkvoering en niet in staat blijkt te zijn om voor zijn eigen belangen als advocaat op te komen. Hij toont geen inzicht in zijn tekortkomingen op het gebied van zijn kantoororganisatie, de communicatie en zijn verantwoordelijkheid als advocaat en neemt relevante kritiek niet serieus; niet is gebleken dat verweerder na het bezoek van de deken in juli 2015 belangrijke maatregelen heeft getroffen. Ook het gedrag van verweerder bij gelegenheid van de behandeling van dit verzoek door de raad laat datzelfde patroon zien. Dit alles doet, gelet op deze attitude van verweerder, vrezen voor zijn behartiging van de belangen van rechtzoekenden. Die ernstige zorgen over verweerder worden inmiddels bevestigd door oplegging in de afgelopen korte tijd aan hem van drie berispingen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder het door de rapporteur geschetste beeld en zijn conclusies op geen enkele wijze kunnen ontkrachten.

5.9 Alles overziende, in onderling samenhang bezien, is de raad tot de overtuiging gekomen dat verweerder er blijk van heeft gegeven - vooralsnog voor onbepaalde tijd - zijn praktijk niet behoorlijk te kunnen uitoefenen en dat schorsing in de uitoefening daarvan geboden is. Het daartoe strekkende verzoek van de deken zal worden toegewezen.

5.10 Verweerder heeft ter zitting nog om een kans gevraagd omdat er zoveel voor hem op het spel staat. Nu verweerder echter niet met een goed onderbouwd voorstel is gekomen hoe hij een verbetertraject zou gaan inzetten, hetgeen gelet op zijn voorgeschiedenis zeker op zijn weg had gelegen, gaat de raad hieraan voorbij. Verweerder heeft de Raad er niet van overtuigd dat hij in de nabije toekomst zijn toezegging wel zal nakomen.

5.11 Het nevenverzoek van de deken om mr. [X] te benoemen tot bijzondere curator en hem in staat te stellen dossiers waar nodig af te wikkelen, is niet bestreden en zal eveneens worden toegewezen; de raad acht dit gelet op de gevolgen van schorsing een passende voorziening. Mr. [X] heeft zich hiertoe bereid verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat;

- bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet dat mr. [X], advocaat te [plaats], de bevoegdheid heeft om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin verweerder zijn praktijk uitoefent aan [adres] en tot de dossiers en de bijbehorende cliëntgegevens in zijn praktijk, dan wel tot de (woon)ruimte waarvan de deken vermoedt dat zijn dossiers en cliëntgegevens zich bevinden, teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn, waarbij de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kunnen worden gebracht bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners en mr. [X] gemachtigd is alle voorzieningen te treffen die hij nodig acht, zo nodig in overleg met de deken, met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;

- draagt verweerder op mr. [X] voornoemd alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die hij nodig heeft voor de uitvoering van de hem gegeven opdracht, waarbij de noodzaak daartoe uitsluitend wordt bepaald door mr. [X] voornoemd;

- bepaalt dat mr. [X] voornoemd zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een - ten laste van verweerder te brengen - vergoeding van ten hoogste € 105,- per uur, exclusief BTW en reiskosten, zulks met een maximum van 100 uur in totaal. Indien mocht blijken dat mr. [X] voornoemd meer tijd nodig heeft dan genoemd maximum, dan kan hij bij de raad een onderbouwd verzoek tot urenvermeerdering indienen;

- bepaalt dat mr. [X] voornoemd gerechtigd is een voorschot op de door hem gemaakte en nog te maken kosten aan verweerder in rekening te brengen en bepaalt dat verweerder gehouden is dit voorschot binnen zeven dagen nadat mr. [X] voornoemd daarom heeft verzocht aan hem te voldoen op een door mr. [X] voornoemd aan te wijzen rekening;

- indien de in rekening gebrachte kosten/voorschotten niet binnen de gestelde termijn door verweerder zijn betaald, is de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland gehouden deze kosten voor te schieten, waarna genoemde Orde gerechtigd is deze bedragen terug te vorderen van verweerder en is verweerder gehouden die bedragen aan genoemde Orde terug te betalen op een door genoemde Orde aan te wijzen rekening.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, F.L.M. Broeders, R.P.F. van der Mark, A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier Voorzitter