ECLI:NL:TADRARL:2016:29 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-215

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:29
Datum uitspraak: 25-01-2016
Datum publicatie: 20-05-2016
Zaaknummer(s): 15-215
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft oorspronkelijk alleen de ex-echtgenote van klager maar later ook klager bijgestaan in een echtscheidingszaak. Klager beklaagt zich erover dat verweerster zijn belangen heeft verwaarloosd ten gunste van zijn ex-echtgenote door hem onder druk te zetten akkoord te gaan met een bepaalde partneralimentatie en hem over de fiscale aspecten onjuist te informeren. De raad is van oordeel dat de partneralimentatie en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag hebben gelegen voldoende zijn besproken en beschreven. Indien verweerster in de alimentatieberekening fouten heeft gemaakt, is het een kwestie die ziet op haar aansprakelijkheid, waarover verweerster reeds contact heeft gehad met haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Voorts verwijt klager verweerster dat zij haar uurtarief niet met klager heeft  besproken. De raad overweegt dat verweerster niet had mogen volstaan met toezending van een opdrachtbevestiging met vermelding van uurtarief aan de ex-echtgenote indien zij ook de belangen van klager ging behartigen. Zij had zich ervan moeten vergewissen dat klager daarvan op de hoogte was en had niet mogen afgaan op de enkele mededeling van de ex-echtgenote dat klager een gemailde brief had gelezen. Tenslotte wordt verweerster het verwijt gemaakt dat zij in het ouderschapsplan geen verhuisverbod heeft opgenomen. De raad overweegt dat een advocaat een dergelijke verplichting in zijn algemeenheid niet heeft.

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-215

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 januari 2015 heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 14 juli 2015 met kenmerk RvT 15-0070, door de raad ontvangen op 15 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2015 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de na de zitting van verweerster ontvangen e-mail van 3 november 2015 waarbij een e-mail van de secretaresse van verweerster was gevoegd van 9 oktober 2012 gericht aan de ex-echtgenote van klager.

2 FEITEN

3 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

3.1 Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote begeleid bij het regelen van de gevolgen van de echtscheiding. Verweerster heeft een echtscheidingsconvenant opgesteld en vervolgens ervoor gezorgd dat de echtscheiding werd uitgesproken en ingeschreven. Oorspronkelijk had alleen de ex-echtgenote van klager zich tot verweerster gewend om de echtscheiding te regelen. Later is ook klager cliënt van verweerster geworden.

3.2 In een brief aan klager van 11 oktober 2012 schrijft verweerster dat de ex-echtgenote van klager zich tot haar heeft gewend en vraagt zij klager of hij mee wil praten over een regeling van de echtscheiding in welk geval verweerster voorstelt dat klager eerst een uur apart met verweerster spreekt, omdat zij dat inmiddels ook met de ex-echtgenote van klager heeft gedaan en op deze wijze een eventuele voorsprong in de informatievoorziening wordt opgeheven. In deze brief wordt geen uurtarief genoemd.

3.3 In een per e-mail verzonden opdrachtbevestiging van diezelfde datum, gericht aan de ex-echtgenote van klager, wordt het door verweerster in de zaak gehanteerde uurtarief van € 195,- inclusief kantoorkosten, maar exclusief btw, genoemd.

3.4 Uit de na de zitting van verweerster ontvangen stukken blijkt dat de secretaresse van verweerster op 9 oktober 2012 aan de ex-echtgenote van klager stukken heeft toegezonden. Verweerster stelt dat daarbij de opdrachtbevestiging zat waarin het uurtarief is genoemd.

3.5 In een e-mail aan verweerster van 15 oktober 2012 schrijft de ex-echtgenote vervolgens het volgende: “Hartelijk dank voor je gemailde brief. Zowel ik als mijn echtgenoot hebben de bijlagen gelezen. Mijn echtgenoot vindt het terecht belangrijk dat je beschikt over de juiste feitelijke gegevens wat betreft financiën, belasting e.d. Hij is van mening dat ik nu onvolledige informatie heb aangedragen. We zouden graag op korte termijn een gezamenlijke afspraak willen maken. Voorafgaand aan die afspraak kan ik dan de betreffende stukken (Fiscale rapporten bijvoorbeeld) nog langs brengen.”

3.6 Bij brief van 19 oktober 2012 zendt verweerster aan beide partijen een eerste concept echtscheidingsconvenant. In die brief schrijft verweerster dat zij heeft begrepen dat de communicatie tussen klager en zijn ex-echtgenote slecht is.

3.7 Bij brief van 13 november 2012 schrijft verweerster aan partijen dat zij heeft begrepen dat 1) er in aanwezigheid van een systeemtherapeute gesprekken over de zorgregeling zijn geweest, 2) de zorgregeling wordt aangepast in die zin dat de dochter veel meer bij de ex- echtgenote zal zijn dan oorspronkelijk het plan was en 3) de gedachtegang is verlaten dat de ex- echtgenote de overwaarde van de woning en klager de beleggingsportefeuille ontvangt. Deze wijzigingen hebben  – aldus de brief - invloed op de alimentatieberekening. Reden waarom verweerster een aangepaste alimentatieberekening heeft gemaakt die uitkomt op € 1.745,- bruto per maand partneralimentatie en niet langer kinderalimentatie. Blijkens de brief waren bij deze brief de alimentatieberekeningen gevoegd.

3.8 Bij brief van 15 november 2012 schrijft verweerster aan partijen dat co-ouderschap niet langer aan de orde is en dat partijen de invulling van de zorgverdeling in een ouderschapsplan hebben uitgewerkt. Verweerster geeft aan binnen afzienbare tijd graag een getekende eindversie van partijen tegemoet te zien. Voorts wordt in deze brief vermeld dat de gewijzigde zorgregeling consequenties heeft voor de alimentatie en dat zij extra kosten van de dochter aan de zijde van verweerster heeft meegenomen waaronder medische kosten (€ 30,- per maand), kosten van het ponykamp van € 800,- per jaar, de BSO en de extra BSO, door verweerster gesteld op € 150,- per maand naast de basisbehoefte van € 466,- per maand. Verweerster schrijft dat ze aan de kostenzijde van de ex-echtgenote voorts rekening heeft gehouden met de kosten van de hondenuitlaatservice die zij heeft berekend op € 200,- per maand. Op deze wijze resteert – aldus de brief – voor partneralimentatie € 1.182,- bruto per maand. In deze brief schrijft verweerster dat zij er voorshands van uitgaat dat klager over een dergelijk bedrag (nagenoeg) geen belasting zal hoeven te betalen. Ten slotte schrijft verweerster dat ook deze berekening nog kan worden aangepast en dat zij graag hoort welke posten dan anders zouden moeten. Blijkens de brief is de nieuwe alimentatieberekening bij de brief gevoegd alsmede een aangepast concept echtscheidingsconvenant. De brief eindigt met de mededeling dat indien eventuele op- en aanmerkingen in de loop van de daarop volgende week in het bezit van verweerster zijn eind van die week getekend kan worden in welk geval geprobeerd kan worden de echtscheiding nog in 2012 uitgesproken en ingeschreven te krijgen. Dit was van belang in verband met de wijzigingen in de voorwaarden voor hypotheekverstrekking die per 1 januari 2013 van kracht zouden worden.

3.9 In een brief aan klager van 22 november 2012 deelt verweerster aan klager mede dat de fiscus zal bezien in hoeverre klager over de te ontvangen alimentatie (van € 1.182,- per maand) belasting moet betalen en dat zij ervan uitgaat dat dit weinig of niets zal zijn gelet op het feit dat klager daarnaast geen inkomen heeft. Voorts gaat zij in deze brief in op de kosten van de hondenuitlaatservice die door haar in de draagkrachtberekening als kostenpost van de ex-echtgenote zijn meegenomen. Daartegen heeft klager blijkens deze brief bezwaar gemaakt. Verweerster bevestigt in deze brief dat ter gelegenheid van de laatste bespreking met partijen aan de orde is geweest dat de hond moet worden uitgelaten en dat klager niet voornemens is die taak op zich te nemen. Voorts staat in die brief: “Voor zover je zeker wilt weten dat een bruto alimentatie van € 1.182,-- ten minste   € 1.000,-- netto voor jou zal betekenen, zou je kunnen overwegen dit aan de Belastingdienst te vragen. Die kunnen dat naar ik aanneem zonder meer voor je uitrekenen.”

3.10 In een e-mail van 27 november 2012 schrijft verweerster nogmaals aan klager dat bij een inkomen van € 1.182 bruto per maand haar inschatting is dat klager op jaarbasis aan belasting (slechts) € 1.899,- verschuldigd is. Daaraan wordt nog toegevoegd:” Voor de volledigheid merk ik op dat dit natuurlijk alleen gaat over je inkomen uit alimentatie, over je box 3 inkomen is uiteraard ook alimentatie verschuldigd”.

3.11 In het echtscheidingsconvenant zijn onder het kopje partneralimentatie de financiële gegevens opgenomen waarop de berekende alimentatie is gebaseerd, waaronder de lasten van de ex-echtgenote inclusief de in de brief van 15 november 2012 genoemde kosten van de dochter en de hond. Het convenant is op 29 november 2012 getekend.

3.12 In de zaak zijn drie declaraties verzonden en voldaan:

 d.d. 1 november 2012 van € 1.592,66

 d.d. 5 december 2012 van € 1.156,16

 d.d. 31 januari 2013 van € 408,57

Als bijlagen bij een e-mail van 11 februari 2013 heeft verweerster aan klager specificaties van haar declaraties gezonden. In deze e-mail wordt verwezen naar een verzoek van klager daartoe van 9 februari 2013. Verweerster stelt dat dit het eerste verzoek daartoe was. In een e-mail van 21 februari 2013 schrijft klager aan verweerster dat hij een interne klachtenprocedure bij haar kantoor wil entameren. In een e-mail van diezelfde dag antwoordt verweerster klager dat een interne klachtprocedure alleen betrekking kan hebben op beweerdelijk klachtwaardig optreden van verweerster en niet op de declaraties. Voor klachten over declaraties wordt klager in deze e-mail gewezen op de mogelijkheid om deze door (toen) de Raad van Toezicht te laten begroten. Ten slotte noemt verweerster in deze mail de naam van de interne klachtenfunctionaris die in de week daarop weer aanwezig zal zijn.

3.13 In een e-mail van 3 april 2013 schrijft klager aan de klachtenfunctionaris dat hij tot de conclusie is gekomen dat de begrotingskwestie niet in de interne klachtenprocedure behandeld kan worden en dat dit een aparte procedure zal worden waarvoor hij een beroep zal doen op zijn rechtsbijstandsverzekering. Voorts verzoekt hij de klachtenfunctionaris om bij klaagster zijn e-mails op te vragen waarin - naar hij stelt - zijn klachten gemotiveerd zijn verwoord. In een e-mail van 5 april 2013 geeft verweerster aan de klachtenfunctionaris haar visie op de kwestie. In deze e-mail schrijft verweerster onder meer dat zij er goed aan meende te doen om de correspondentie, de facturen en een betalingsherinnering via de ex-echtgenote te laten verlopen. Bij gebrek aan een adres kon verweerster de stukken alleen via het adres van de ex-echtgenote van klager sturen. E-mail was geen optie meer omdat klager haar op 22 november 2012 had verzocht geen e-mails meer te sturen omdat hij deze niet kon openen.

3.14 Vervolgens ontstaat tussen de klachtenfunctionaris en klager een discussie over de inhoud van de klacht. De klachtenfunctionaris vraagt klager zijn klacht te formuleren en klager stelt zich op het standpunt dat deze in zijn e-mails aan verweerster reeds voldoende zijn verwoord. In een e-mail van 9 april 2013 schrijft de klachtenfunctionaris aan klager dat zij klager inmiddels diverse malen heeft uitgenodigd om de klacht toe te lichten en dat zij deze toelichting nodig heeft omdat de klacht haar uit het dossier niet duidelijk is geworden. Daaraan voegt zij toe dat wanneer klager op zijn standpunt blijft staan het voor haar onmogelijk zal zijn om de klacht te behandelen. In een e-mail van 4 oktober 2013 schrijft klager aan de klachtenfunctionaris dat (ook) hij rustig afwacht en dat hij hiermee “enige verjarings- of vervaltermijn” stuit. Diezelfde dag antwoordt de klachtenfunctionaris klager dat zij ondanks herhaald verzoek nog geen klacht heeft mogen ontvangen/beluisteren, dat zodra dat wel het geval is of zodra zij een aansprakelijkheidsstelling heeft ontvangen zij deze naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zal doorleiden, dat zij klager nogmaals verzoekt zijn klacht schriftelijk kenbaar te maken dan wel een afspraak te maken en dat zij indien zij binnen een bepaalde termijn van klager geen klacht en/of aansprakelijkheidsstelling ontvangt zij ervan uitgaat dat de kwestie is afgedaan. Daarmee eindigt de interne klachtenprocedure.

4. KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet adequaat te reageren op bezwaren die klager had tegen de – volledig betaalde – declaratie,

b) pas lange tijd nadat klager zijn bezwaren had kenbaar gemaakt de klachtenfunctionaris van het kantoor in te schakelen,

c) haar uurtarief niet met klager te bespreken en niet in te gaan op het verzoek van klager om urenstaten aan hem toe te sturen, terwijl zelfs niet de volledige factuur door klager is ontvangen,

d) klager onder druk te zetten akkoord te gaan met een door verweerster bepaalde partneralimentatie,

e) klager onjuist te informeren over de fiscale aspecten, verbonden aan die partneralimentatie,

f) niet in te gaan op het verzoek van klager om hem onderliggende stukken toe te sturen, in het bijzonder de uitdraai van het partneralimentatie programma,

g) na te laten in het echtscheidingsconvenant een beding op te nemen op grond waarvan partijen verplicht zijn binnen een bepaalde regio te blijven wonen,

h) te zeer de belangen van zijn ex-echtgenote te behartigen en die van klager te verwaarlozen.

3. TOELICHTING OP DE KLACHT

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Verweerster heeft met klager nooit gesproken over haar uurtarief of over een prognose van de kosten voor een eenvoudige echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft klager, wetende dat klager onder psychiatrische behandeling was, onder druk gezet om het echtscheidingsconvenant te ondertekenen. Uit het convenant blijkt dat verweerster alle aandacht heeft besteed aan de noden en behoeften van de ex-echtgenote van klager. Verweerster had klager naar een eigen advocaat moeten verwijzen. Aan de hand van een computerprogramma heeft verweerster de door de ex-echtgenote te betalen partneralimentatie uitgerekend. Hoewel klager daarom diverse malen heeft verzocht, heeft hij de alimentatieberekeningen nimmer van verweerster ontvangen. Desgevraagd heeft verweerster klager schriftelijk meegedeeld dat hij over het alimentatiebedrag vrijwel geen belasting verschuldigd zou zijn. Inmiddels heeft klager een aanslag inkomstenbelasting over 2013 ontvangen ad € 4.558,-. Klager meent dat verweerster niet kan volstaan hem voor opheldering op dit punt naar de belastingdienst te verwijzen. Klager heeft op grond van het echtscheidingsconvenant zorgtaken met betrekking tot zijn tienjarige dochter en zijn ex-echtgenote is na de echtscheiding naar I verhuisd. Klager heeft zich genoodzaakt gezien om van V naar I te verhuizen. Dat was niet nodig geweest als er in het ouderschapsplan een deugdelijke verhuisregeling (bedoeld wordt een niet-verhuisbeding) was opgenomen.

5 VERWEER

5.1 Ten aanzien van de klachtonderdelen a. en b. Eerst nadat de zaak was geëindigd heeft klager verzocht om een specificatie van de nota’s. Die zijn kort daarop aan klager toegezonden. Toen klager aankondigde een interne klachtprocedure te willen starten heeft verweerster klager er op gewezen dat die niet over de declaraties kon gaan maar dat daarvoor de begrotingsprocedure openstond. Klager is niet ingegaan op de uitnodiging van de klachtenfunctionaris voor een bespreking in het kader van de interne klachtenprocedure. Daarop is de bewuste procedure door de klachtenfunctionaris beëindigd.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel c. Verweerster heeft in een brief van 11 oktober 2012 het door haar gehanteerde, en redelijke, uurtarief bevestigd. Op diezelfde dag heeft verweerster klager uitgenodigd voor een bespreking. Verweerster mocht ervan uitgaan dat klager de brief met het daarin vermelde uurtarief heeft gelezen en dat blijkt ook uit een e-mail van de ex-echtgenote van klager. De nota’s zijn op korte termijn betaald.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel d. Het optreden van klager was indertijd zodanig dat verweerster geen enkele reden had om eraan te twijfelen dat klager in staat was om zijn eigen belangen goed in te schatten. Daarover is door klager ook nimmer iets naar voren gebracht.

5.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen e. en f. Over de partneralimentatie en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag hebben gelegen is meer dan eens gesproken en geschreven. Op basis daarvan is de hoogte van het bruto bedrag dat klager zou krijgen becijferd. Dat bedrag is door beide partijen akkoord bevonden zonder enige druk en is in de stukken opgenomen. Alle berekeningen, met toelichting, zijn partijen gelijktijdig toegestuurd. Vragen die klager na toezending van het concept echtscheidingsconvenant voorlegde zijn door verweerster beantwoord.

5.5 Indien verweerster in de alimentatieberekening fouten heeft gemaakt, is het een kwestie die ziet op haar aansprakelijkheid, waarover verweerster reeds contact heeft gehad met haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerster heeft klager erop gewezen dat hij zich voor een correcte bruto/netto berekening tot de belastingdienst kon wenden. Indien klager een naheffing heeft ontvangen, komt het verweerster onwaarschijnlijk voor dat deze aanslag uitsluitend betrekking heeft op de ontvangen alimentatie.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel g. Aanvankelijk stond partijen co-ouderschap voor ogen. Nadat partijen met een systeemtherapeute hadden gesproken, is dat gewijzigd. De uiteindelijke invulling van de zorgregeling hebben partijen in overleg met de betreffende systeemtherapeute verder zelf ter hand gekomen. Nu er al een deskundige bij was betrokken, heeft verweerster een stap terug gedaan. Voor zover verweerster bekend is, was een niet-verhuisbeding destijds niet aan de orde. Dit is ook geen voorwaarde voor een regeling, laat staan een vereiste op grond van de wet. Voor een verhuizing die een substantiële aantasting van de zorgtaken van de andere ouder of een substantiële wijziging van de zorgregeling met zich brengt heeft een ouder ook zonder niet-verhuisbeding de toestemming van de andere ouder nodig. Er is dus geen sprake van dat klager zijn ex-echtgenote naar I heeft moeten volgen louter en alleen omdat in de stukken geen niet- verhuisbeding was opgenomen.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel h. De ex-echtgenote van klager heeft zich destijds als eerste tot verweerster gewend. Met haar heeft verweerster een intakegesprek gehad. Tijdens dit gesprek werd zeer snel duidelijk dat de ex-echtgenote het liefste samen met klager de gevolgen van de echtscheiding bij verweerster wilde regelen. Om die reden heeft verweerster klager uitgenodigd. Na het intakegesprek heeft verweerster geen gesprekken meer met alleen de ex-echtgenote gevoerd. Verweerster ontkent dat zij de belangen van klager heeft verwaarloosd ten gunste van die van zijn ex-echtgenote.

6 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

6.1 Uit het klachtdossier blijkt van een e-mail van verweerster aan klager van 11 februari 2013 waarbij de specificaties waren gevoegd waarom op 9 februari 2013 door klager was gevraagd. Dat mag een adequate reactie op het verzoek van klager worden genoemd. Verweerster stelt dat haar geen eerdere verzoeken om specificaties hebben bereikt en klager is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.2 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster op dezelfde dag dat zij van klager het bericht ontving dat hij een interne klachtenprocedure wilde entameren (21 februari 2013) een antwoord heeft gezonden, met daarin de naam van de klachtenfunctionaris, uitleg over wat er in de klachtenprocedure wel en niet aan de orde zou kunnen komen en uitleg over waar klager met zijn eventuele bezwaren tegen de declaraties terecht kon (de begrotingsprocedure). De raad vermag niet in te zien waarom klager meent verweerster over dit optreden een tuchtrechtelijk verwijt te moeten maken. Sneller dan verweerster heeft gereageerd is toch niet denkbaar. Dat verweerster eerder iets had moeten doen dan zij heeft gedaan heeft klager in ieder geval niet aannemelijk gemaakt. Klachtonderdeel b. is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

6.3 In het klachtdossier zit een opdrachtbevestiging aan de ex-echtgenote met vermelding van een uurtarief en een e-mail van de secretaresse van verweerster aan de ex-echtgenote waarvan verweerster stelt dat deze opdrachtbevestiging daarbij is toegezonden. Voorts is er een e-mail van de ex-echtgenote aan verweerster van enige dagen later, waarin zij meedeelt dat (onder meer) klager van de gemailde brief heeft kennisgenomen en dat partijen graag een gezamenlijke afspraak willen maken. Verweerster erkent dat zij het uurtarief nadien niet tijdens de besprekingen op kantoor met klager heeft besproken en ook niet later nog een opdrachtbevestiging aan klager heeft toegezonden. Zij veronderstelde dat klager met haar uurtarief en de condities waaronder zij ook voor klager zou gaan optreden bekend was.

6.4 De raad stelt voorop dat het de nodige bevreemding wekt dat klager – indien hij zoals hij stelt ook niet via zijn ex-echtgenote van het uurtarief op de hoogte was – niet zelf bij zijn kennismaking met verweerster naar de condities waaronder zij haar werkzaamheden zou verrichten heeft geïnformeerd. Hij heeft dat kennelijk aan zijn ex-echtgenote overgelaten, die deze nota’s vervolgens ook heeft betaald.

6.5 Dit alles doet echter niet af aan de eigen verplichting van verweerster om zich ervan te vergewissen dat klager op de hoogte was van de financiële consequenties van haar optreden voor klager. Dit geldt temeer nu uit de opdrachtbevestiging blijkt dat verweerster uitgebreid met de ex-echtgenote van klager heeft gesproken en nadien voor haar nog alimentatieberekeningen heeft gemaakt terwijl klager pas nadien bij de behandeling is betrokken. Verweerster had niet mogen volstaan met toezending van een opdrachtbevestiging met vermelding van uurtarief aan de ex-echtgenote indien zij ook de belangen van klager ging behartigen. Zij had zich ervan moeten vergewissen dat klager daarvan op de hoogte was en had niet mogen afgaan op de enkele mededeling van de ex-echtgenote dat klager een gemailde brief had gelezen. In zoverre is klachtonderdeel c. derhalve gegrond.

6.6 In dit klachtonderdeel ligt ook nog het verwijt besloten dat verweerster geen urenspecificaties heeft toegezonden, welk verwijt echter reeds bij de beoordeling van klachtonderdeel a. is behandeld.

6.7 Ten slotte is nog onderdeel van de klacht dat klager geen volledige factuur heeft ontvangen. Dat zal echter niet los gezien kunnen worden van het feit dat – zoals onweersproken door verweerster is gesteld – verweerster geen adres van klager had en het bekende e-mail adres onbruikbaar was geworden omdat klager haar eerder had meegedeeld dat hij de aan dat adres toegezonden e-mails niet kon openen.

6.8 Voor het overige is klachtonderdeel c. derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d) e) en f)

6.9 Nu beide klachtonderdelen met elkaar samenhangen zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. De klachten hebben betrekking op de hoogte van de partneralimentatie en de totstandkoming daarvan. In de brieven van 13 en 15 november 2012 aan klager wordt een toelichting gegeven op de berekende partneralimentatie. Voorts wordt melding gemaakt dat de alimentatieberekeningen waarop de bedragen zijn gebaseerd bij deze brieven zijn gevoegd. De raad heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit laatste anders is geweest. In genoemde brieven wordt aangegeven met welke kostenposten rekening is gehouden en waarom (een andere zorgverdeling, hoge kosten van de dochter en kosten omdat klager geen mogelijkheid zag om de hond uit te laten). In een latere brief reageert verweerster nog op bezwaren van klager tegen een bepaalde kostenpost (de hondenuitlaatservice). Alle kostenposten zijn ook nog eens in het definitieve echtscheidingsconvenant verwoord.

6.10 Verweerster heeft voor klager uitgerekend welke belasting hij over de alimentatie verschuldigd zou zijn en door klager is niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat deze berekening op zich onjuist was. In haar voorlichting van klager heeft verweerster duidelijk gemaakt dat deze berekening geen betrekking had op eventuele over het te  ontvangen vermogen verschuldigde box III belasting. Tenslotte heeft verweerster klager voor nadere informatie naar de Belastingdienst verwezen.

6.11 Mogelijk dat klager de hoogte van opgelegde belastingaanslag (later) tegenviel maar waar het om gaat is of klager hierover voldoende is ingelicht om zijn belangen in te schatten. De raad is van oordeel dat dit het geval is geweest.

6.12 Ten slotte heeft verweerster aangegeven dat indien zij een beroepsfout heeft gemaakt klager haar aansprakelijk kan stellen (hetgeen als de raad goed heeft begrepen niet is gebeurd), dat deze kwestie dan via haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geregeld kan worden en dat zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft geïnformeerd. Ook in dat opzicht heeft verweerster derhalve adequaat gehandeld.

6.13 De raad beoordeelt de klachtonderdelen d, e. en f. derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

6.14 Onweersproken is door verweerster gesteld dat bij de totstandkoming van het ouderschapsplan een systeemtherapeute betrokken is geweest en dat onder haar leiding de oorspronkelijk bedachte zorgverdeling is gewijzigd. Het is begrijpelijk dat verweerster bij de totstandkoming van het ouderschapsplan een bescheiden rol heeft willen spelen, omdat dit een stuk is dat – naar de opzet van de wet – toch vooral door de ouders zelf moet worden opgesteld en omdat in dit geval ook al een andere deskundige voor de totstandkoming was ingeschakeld.

6.15 Op zich kan de raad zich voorstellen dat het voor klager teleurstellend was dat zijn echtgenote enige jaren na de echtscheiding is verhuisd. Wat hiervan echter ook zij, klager gaat te ver als hij meent verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken van het feit dat er in het ouderschapsplan geen niet verhuis-beding was opgenomen. Een dergelijke verplichting heeft een advocaat in zijn algemeenheid niet en door klager zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat dit in dit geval anders zou zijn. Klager maakt ook geen melding van wat hij, toen hem duidelijk werd dat zijn ex-echtgenote wilde verhuizen, er aan heeft gedaan om dat te voorkomen. Met name is niet vast komen te staan dat hij zich tot een advocaat heeft gewend om zijn mogelijkheden om hiertegen verweer te voeren te onderzoeken, die er wellicht wel geweest zouden zijn.

6.16 De raad beoordeelt klachtonderdeel g. derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

6.17 Uit de beoordeling van de eerdere klachtonderdelen over de behandeling van de zaak vloeit voort dat dit klachtonderdeel hetzelfde lot treft. Niet is komen vast te staan dat verweerster de belangen van klager heeft verwaarloosd.

6.18 Klachtonderdeel h. is derhalve ongegrond.

GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht ten dele gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    In het feit dat slechts één van de acht klachtonderdelen en dan nog slechts ten dele gegrond is verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard ziet de raad aanleiding om geen kostenveroordeling uit te spreken.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel c. gegrond in zoverre als hierboven is aangegeven; voor het

overige is klachtonderdeel c. ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen a, b, d, e, f, g, h. ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, B.E.J.M. Tomlow, G.R.M.van den Assum en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier Voorzitter