ECLI:NL:TADRARL:2016:159 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-078

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:159
Datum uitspraak: 22-08-2016
Datum publicatie: 15-09-2016
Zaaknummer(s): 16-078
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verzet ongegrond.

Beslissing van 22 augustus 2016

in de zaak 16-078

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 maart 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 april 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 januari 2016 met kenmerk RvT 15-0166/TRC/ml, door de raad ontvangen op 1 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 14 maart 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 maart 2016 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 12 april 2016 door de raad ontvangen op 12 april 2016 (als e-mail) en op 13 april 2016 (per post), heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2016 op het daarvoor bepaalde tijdstip van 11.45 uur in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich wel om 9.30 uur bij de bode gemeld omdat hij dat tijdstip per abuis in zijn agenda had staan. Verweerder was verhinderd op het voor behandeling bepaalde tijdstip.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 april 2016 en van de nadien door de gemachtigde van klager per e-mail van 7 juni 2016 verzonden 7 bijlagen bij het verzetschrift en mededelingen per e-mails van 1 juni, 9 juni en 20 juni 2016 (onder meer inhoudende een aankondiging van de pleitnota) en van de pleitnota van de gemachtigde van klager.

2 FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave op zichzelf komt klager in verzet niet op.

De op de feitenvaststelling betrekking hebbende verzetgrond, te weten dat de voorzitter relevante feiten niet heeft vermeld en niet relevante feiten in de beoordeling heeft betrokken wordt hierna besproken.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 De voorzitter heeft de echte en enig relevante feiten niet in de beoordeling betrokken. Die feiten blijken uit

- de sommatie door [verweerder] d.d. 29 september 2014, gericht aan [klager], waarin de te betalen vordering onder meer als volgt wordt gespecificeerd “Vordering ex vonnis: € 1.500,--“

- 3 e-mails van [gemachtigde klager] aan verweerder

- 1 e-mail van [gemachtigde klager] aan o.a. de griffie

- 1 e-mail van verweerder van 22 oktober 2015 aan o.a. [klager]

3.2 Bij de pleitnota voert de gemachtigde van klager nog aan

- dat de voorzittersbeslissing nietig is omdat als klager wordt vermeld [een onjuiste voorletter van verweerder]

- dat de voorzitter niet-relevante feiten in aanmerking neemt.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. De voorzitter heeft ook acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.2 Naar de raad begrijpt beoogt klagers gemachtigde met zijn verwijzing naar de onder 3.1. genoemde stukken aan te geven dat verweerder wél betrokken was bij de executie van het vonnis van de kantonrechter voor het volle bedrag van de vordering van € 1.500,- en bij instructies aan de deurwaarder ter zake.

4.3 De raad komt tot een ander oordeel. Weliswaar heeft verweerder bij brief van 29 september 2014 klager gesommeerd te voldoen aan het vonnis van 10 september 2014 en de vordering te voldoen tot het volle bedrag van € 1.500,-, maar nergens blijkt van enige betrokkenheid bij (verdere) executie en bij opdrachtverstrekking aan de deurwaarder. Op enig moment, in een later stadium, is zelfs sprake van inspanningen van verweerder om zijn cliënt te bewegen om rekeningafschriften te controleren alvorens tot executie over te gaan.

4.4 Het is zeer de vraag of een advocaat van een partij/cliënt zich van executie ten gunste van zijn cliënt moet onthouden wanneer de kwestie óf (dubbel) betaald is nog in geschil is tussen die cliënt en de wederpartij. Die vraag hoeft niet beantwoord te worden omdat het oordeel van de voorzitter dat de cliënt van verweerder en niet verweerder betrokken was bij de executie, niet of onvoldoende wordt weerlegd.

4.5 Wat betreft de eerst bij pleidooi genoemde verzetgronden overweegt de raad – nog daargelaten het tijdstip waarop die zijn aangevoerd –

* dat het gebruik van een onjuiste voorletter voor klager een kennelijke verschrijving betreft waardoor klager niet in enig belang is geschaad, nu volstrekt duidelijk is wie de bedoelde klager is;

en

* dat onduidelijk is waar de gemachtigde op doelt als hij spreekt over irrelevante feiten.

Voor zover de gemachtigde hierbij verwijst naar de beroepsmatige verantwoordelijkheid van de advocaat, miskent hij dat de voorzitter ook – bondig en zakelijk – ervan melding maakt dat de vrijheid van de advocaat om de belangen van de cliënt te behartigen grenzen kent. Er zijn echter, zoals onder 4.4 overwogen, onvoldoende feiten komen vast te staan om te onderzoeken of die grenzen zijn overschreden.

Dat verweerder na contact met de deken over de klacht nog contact met zijn (ex)-cliënt heeft gezocht om het standpunt van klager over het (dubbel) betaald zijn van een bedrag uit te leggen (bijlage 7 bij het verzet) houdt, anders dan de gemachtigde van klager meent, geen erkenning van een “fout” in.

4.6 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, H. Dulack, R.P.F. van der Mark en A.T.M. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2016.

Griffier Voorzitter