ECLI:NL:TADRARL:2016:14 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-206

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:14
Datum uitspraak: 05-02-2016
Datum publicatie: 28-04-2016
Zaaknummer(s): 15-206
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de raad kan wegens de verwevenheid van de verschillende vennootschappen daaruit mogelijk worden afgeleid dat verweerder indirect eerder voor klaagster heeft opgetreden. Nu echter sprake was van juridisch verschillende kwesties, de raad niet is gebleken dat aan verweerder vertrouwelijke informatie is verschaft waarover een andere advocaat niet zou hebben kunnen beschikken en niet van enig ander redelijk bezwaar is gebleken, heeft verweerder aan de vereisten van gedragsregel 7 lid 5 voldaan en mocht hij voor zijn cliënt optreden. De raad oordeelt de klacht ongegrond.

Beslissing van 5 februari 2016

in de zaak 15-206

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 16 juli 2015 met kenmerk 2014 KNN192, door de raad ontvangen op 20 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2015 in aanwezigheid van klaagster, namens haar de heer [X],  en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1. genoemde brief van de deken met bijlagen a. tot en met g.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De statutaire directie van klaagster wordt gevormd door drie certificaathouders, onder meer door de heer [X] voornoemd en door de heer [Y], hierna: [Y].

2.2    Door klaagster worden de certificaten van aandelen van de besloten vennootschap [A] BV beheerd. Deze holdingvennootschap heeft twee werkmaatschappijen: [B] BV en [C] B.V.

2.3    [Y] is in dienst bij [B] BV, was tot voor kort werkzaam als vestigingsleider voor (naar de raad begrijpt:) [A] BV en vanuit die hoedanigheid MT-lid voor [gebied]. Hij heeft de bevoegdheid om deel te nemen aan overleggen over het beleid en de toekomst van de onderneming.

2.4    Verweerder en twee collega’s van zijn kantoor [naam kantoor] hebben vanaf begin 2013 tot circa oktober 2013 (laatste facturatiedatum) werkzaamheden voor [B] B.V. verricht. [Y] was daarbij - als partner en als statutair directeur van [A] BV - betrokken als één van de mede-opdrachtgevers voor [naam kantoor]. De werkzaamheden betroffen het geven van adviezen, het opstellen van reorganisatieplannen en het doen van ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen.

2.5    [Y] heeft op een zeker moment in 2014 aangegeven zijn certificaten te willen verkopen. Nadat daarover een geschil is ontstaan met de andere certificaathouders van klaagster, heeft [Y] juridische bijstand van verweerder ingeroepen.

2.6    Zonder vooraankondiging heeft verweerder in augustus 2014 namens [Y] een exploot laten betekenen aan het privéadres van [X] voornoemd onder aanzegging van de vordering van [Y] op [A] BV. Er loopt nu een arbitragezaak.

2.7    Bij brief van 18 november 2014 heeft [X] namens klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in strijd met Gedragsregel 7 thans [Y] bij te staan in een geschil met  [A] BV, terwijl het kantoor van verweerder in het verleden voor [B] BV heeft opgetreden, de werkmaatschappij van [A] BV. 

3.2    Ter toelichting stelt klaagster dat het conflict dat met [Y] is ontstaan ging over de opvatting van [Y] dat [A] BV verplicht was om zijn certificaten in te kopen, terwijl [A] BV van mening was dat er geen statutaire inkoopplicht bestond en voorts dat de financiële ratio’s zodanig waren dat inkoop ook niet was toegestaan. In 2013 heeft verweerder werkzaamheden verricht voor [B] BV. Daardoor beschikt (het kantoor van) verweerder niet alleen over belangrijke financiële en bedrijfsmatige informatie maar ook cruciale inside-information, die verweerder tegen [A] BV kan gebruiken. Doordat de certificaathouders-kwestie direct de financiële positie en de continuïteit van [A] BV en van [B] BV raakt, had verweerder niet aan de zaak van [Y] mogen beginnen dan wel had hij zich als advocaat dienen terug te trekken.

4    VERWEER

Verweerder betwist dat sprake is van een tegenstrijdig belang of risico op het ontstaan daarvan. Hij voert daartoe onder meer aan dat zijn kantoor nimmer werkzaamheden heeft verricht voor klaagster of voor [A] BV. Bovendien ziet de kwestie waarvoor hij [Y] nu bijstaat - het uittreden als certificaathouder - op een geheel andere kwestie dan de kwestie van de doorstart en de eventuele ontslagen van het personeel van [B] BV waarvoor verweerder en twee collega’s in 2013 zijn ingeschakeld. Voorts stelt verweerder dat hij niet over andere kennis beschikt dan die hem anders via [Y] zou hebben bereikt.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. Gedragsregel 7). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.3    De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder of een kantoorgenoot eerder in opdracht van klaagster heeft opgetreden. Wel heeft verweerder, samen met twee kantoorgenoten, in 2013 voor [B] BV werkzaamheden verricht. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder zodoende indirect voor klaagster is opgetreden, nu [B] BV immers de werkmaatschappij van [A] BV is waarvan klaagster de certificaten van de aandelen beheert en, zo heeft klaagster onweersproken verklaard, de verschillende vennootschappen, waarbij alleen [B] BV personeel in dienst heeft en 11 personen verschillende petten op hebben, toch zeer verweven met elkaar zijn. Gelet hierop zal de raad thans beoordelen of het verweerder alsnog vrij stond om op grond van het bepaalde in Gedragsregel 7 lid 5 voor [Y] op te treden. Daartoe overweegt de raad als volgt.

5.4    De raad is met verweerder van oordeel dat het onderhavige geschil tussen verweerder namens [Y] en [A] BV een andere kwestie betreft – het uittreden van [Y] als certificaathouder – dan de kwestie waarover verweerder en zijn kantoorgenoten in 2013 [B] BV hebben geadviseerd. Daarbij zijn immers hoofdzakelijk arbeidsrechtelijke advieswerkzaamheden verricht ten aanzien van de mogelijkheden van een reorganisatie met eventuele ontslagen en van een doorstart bij [B] BV. Dat er een verband bestaat tussen die twee kwesties of dat een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, is de raad niet gebleken. Daarmee is aan de voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 onder 1 voldaan.

5.5    Klaagster stelt voorts dat verweerder beschikte over vertrouwelijke en cruciale informatie waarmee hij in het huidige geschil met [Y] zijn voordeel kan doen (vgl Gedragsregel 7 lid 5 onder 2 ). Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat hij destijds in 2013 kennis heeft genomen van de jaarrekening en de bedrijfseconomische situatie van [B] BV  en [A] BV  maar betwist dat hij beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook, afkomstig van klaagster c.q [A] BV dan wel zaaksgebonden informatie de persoon dan wel het bedrijf van klaagster c.q. [A] BV betreffen, die van belang kan zijn in de zaak van [Y].

5.6    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster, tegenover de betwisting van verweerder, dat standpunt niet aannemelijk gemaakt. Uit het enkele feit dat verweerder met zijn kantoorgenoten tijdens een gezamenlijke bijeenkomst in maart 2013 met de bestuurders van klaagster, van [B] BV en van [A] BV alsmede van de certificaathouders zijn plannen over de financiën en reorganisatie van [B] BV heeft gepresenteerd, kan niet zonder meer worden afgeleid dat het kantoor van verweerder toen kennis heeft genomen van informatie die kon dienen in de zaak van [Y]. Weliswaar zijn tijdens die bespreking financiële zaken besproken, ook in aanwezigheid van klaagster en verweerder, maar dat verweerder toen relevante informatie heeft gekregen die hij anders niet alsnog van [Y] zou hebben gekregen, zoals verweerder onweersproken heeft aangevoerd, heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt. Concrete feiten ontbreken. Evenmin is gebleken dat verweerder tijdens die bijeenkomst cruciale ‘ inside information’ over de onderlinge verhoudingen heeft gekregen. Blijkens de verklaring van klaagster ter zitting waren de verhoudingen bij de bewuste bijeenkomst in 2013 al serieus verstoord. Dat  die situatie door het huidige optreden van verweerder is verergerd omdat verweerder die kennis over de interne verhoudingen kon uitspelen, heeft klaagster niet met feiten onderbouwd. Aangenomen mag worden dat indien een andere advocaat dan verweerder nu voor [Y] zou optreden, hetzelfde zou kunnen gebeuren omdat [Y] die nieuwe advocaat over die ‘inside information’ had kunnen informeren. Ook overigens heeft klaagster geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat vertrouwelijke informatie aan verweerder of aan zijn kantoorgenoten is verschaft.

5.7    De raad is niet kunnen blijken van zodanige overeenkomsten tussen de kwesties dat reeds daarom verweerder niet zou hebben mogen optreden voor [Y]. De kwesties zijn juridisch van verschillende aard. Bovendien is de raad niet gebleken dat specifiek  (bedrijfs-)vertrouwelijke feiten of omstandigheden aan verweerder en/of zijn kantoorgenoten zijn toevertrouwd die een rol spelen in de huidige kwestie. Van enig ander redelijk bezwaar aan de zijde van klaagster, anders dan van emotionele aard, is niet gebleken. Met klaagster is de raad wel van oordeel dat het op zijn plaats was geweest indien verweerder, alvorens het exploot namens [Y] aan het privé adres van de heer [X] als bestuurder van klaagster te laten betekenen, dat vooraf aan hem had aangekondigd. Dat dit anders is gelopen, acht de raad echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, temeer daar verweerder daarvoor alsnog zijn excuses heeft aangeboden.

5.8    De conclusie is dat aan de voorwaarden van Gedragsregel 7 lid 5 is voldaan, zodat verweerder naar het oordeel van de raad niet heeft gehandeld in strijd met hetgeen een advocaat betaamt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. G. Ham,  G.E.J. Kornet, L.J. van der Veen, P.S. van Zandbergen, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2016.

griffier                                                                       voorzitter