ECLI:NL:TADRARL:2016:124 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 31/15

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:124
Datum uitspraak: 01-02-2016
Datum publicatie: 03-08-2016
Zaaknummer(s): 31/15
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Een advocaat moet de advocaat van de wederpartij of, als die niet bekend is, de wederpartij zelf om verhinderdata vragen als een datum voor een kortgeding wordt gevraagd. Nu verweerder niet vooraf verhinderdata heeft gevraagd aan de advocaat van de wederpartij noch aan de wederpartij zelf, was het tuchtrechtelijk verwijtbaar om niet met een aanhouding van het kort geding in te stemmen. terwijl hij wist dat de advocaat van de wederpartij met vakantie was. Klacht gegrond; berisping.

Beslissing van 1 februari 2016

in de zaak 31/15

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 9 maart 2015  met kenmerk 2014 KNN173, door de raad ontvangen op 10 maart 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2015 in aanwezigheid van klager en de heer A.J.B. D., namens X. B.V. (X), alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    brief van klager dd. 2 november 2015 met bijlagen (2).

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf 2002 staat klager X bij in een aantal procedures tegen de Amerikaanse vennootschap Y. Inc. (Y). Laatstgenoemde werd bijgestaan door de vader van verweerder, die voorheen advocaat te H. was.

2.3    Bij brief van 28 juli 2014 heeft de vader van verweerder aan klager bericht:

“Tenslotte wijs ik u er op dat Y op 18-08-2014 te 11.30 uur M (afkorting-raad)  dagvaardt in kort geding waarbij primair stopzetting van de executie van het arrest d.d. 13-09-2011 in Washington State wordt gevorderd en daarnaast afgifte wordt gevorderd van de achterliggende bescheiden voor de facturen waarvan u namens M (afkorting-raad) bij dagvaarding betaling vorderde en voor welke afgifte de Rechtbank A. een bevel heeft gegeven.

Het kort geding zal door mr. R. S. (afkorting-raad) namens Y worden gevoerd, die ik inmiddels op de hoogte heb gebracht van het feit dat u namens M (afkorting-raad) bijstaat.”

2.4    De kort geding dagvaarding is op 7 augustus 2014 betekend en uitgebracht tegen 18 augustus 2014.

2.5    Bij brief van 17 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder op 14 juli 2014 een datum heeft aangevraagd voor een kort geding zonder verhinderdata van klager dan wel diens cliënte op te vragen, terwijl hij wist dat klager voor X optrad. Op het desbetreffende formulier voor de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de opgave van verhinderdata “beide partijen” ingevuld.

b)    verweerder noch aan X, noch aan klager een sommatie heeft gestuurd alvorens tot dagvaarding over te gaan. Klager was in de periode van 6 t/m 17 augustus 2014 met vakantie en heeft veel moeite moeten doen om de datum van het kort geding te verplaatsen, omdat verweerder niet eigener beweging bereid bleek daaraan mee te werken. Eerst één werkdag voor de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter tot uitstel besloten. Op 6 augustus 2014 is de brief van 28 juli 2014 aangekomen op het kantoor van klager en eerst toen heeft de vakantiewaarnemer van klager kennis genomen van die brief.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft bij brief van 11 september 2014 een klacht ingediend tegen klager.  Verweerder meent dat de onderhavige klacht is ingediend om verweerder te bewegen de door hem tegen klager ingediende klacht in te trekken.

4.2    Verweerder wist bij de aanvraag van een datum voor een kort geding niet dat klager voor X optrad, zodat het niet mogelijk was om diens verhinderdata op te vragen. De wetenschap van zijn vader daarover mag niet aan verweerder worden toegerekend. Verweerder heeft in de kwestie, waar het kort geding betrekking op had, geen overleg met zijn vader gehad, alleen rechtstreeks met de heer B.D., directeur van Y.

4.3    Verweerder heeft niet willen meewerken aan de door klager gevraagde aanhouding van het kort geding, omdat X niet bereid bleek de procedure in de Verenigde Staten op te schorten. Het kort geding zou plaatsvinden op 18 augustus 2014, de eerste werkdag van klager na diens vakantie, zodat klager die dag zelf niet verhinderd was. Klager was enkel van mening dat het voor hem niet mogelijk was het kort geding adequaat voor de bereiden.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt vast dat op grond van het procesreglement in kort gedingzaken van beide partijen (dus niet alleen die van de advocaat) de verhinderdata moeten worden opgevraagd. Als verweerder al niet wist dat klager als advocaat voor X optrad (waar de raad onderstaand op terug komt), dan had hij aan X de verhinderdata moeten opvragen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dat is, naar het oordeel van de raad,  tuchtrechtelijk verwijtbaar.  

5.3    Daarnaast is de raad van oordeel dat verweerder moet hebben geweten dat klager de belangen behartigde van X. De vader van verweerder heeft  gedurende jaren de belangen van Y behartigd in procedures tegen X. Tevens staat als onweersproken vast dat klager ook al jaren voor X optrad, vanaf omstreeks 2002 in bepaalde procedures bij het Gerechtshof [plaats]. Ook staat vast dat verweerder en zijn vader gedurende jaren samen de advocatenpraktijk in H. hebben uitgeoefend terwijl er in die tijd diverse procedures liepen tussen X en Y, waar de vader van verweerder bij betrokken was. Nog op 10 juli 2014 heeft klager aan Y een brief geschreven die op 28 juli 2014 door de vader van verweerder, namens Y, is beantwoord. Blijkbaar behartigde de vader van verweerder (mede) de  belangen van Y. Verweerder heeft gesteld dat niet zijn vader maar de directeur van Y hem in juli 2014 rechtstreeks heeft benaderd om een kort geding aanhangig te maken tegen X. Zijn vader kon niet in rechte als advocaat voor Y optreden, omdat hij als advocaat van het tableau was geschrapt. In deze omstandigheden, mede gelet op de betrokkenheid van de vader van verweerder bij het geschil tussen Y en X, ook nog in juli 2014, terwijl in dezelfde tijd ook verweerder blijkbaar bemoeienis met hetzelfde geschil heeft gekregen, acht de raad het argument van verweerder dat hij niet wist dat klager voor X optrad buitengewoon onaannemelijk en is van oordeel dat verweerder moet hebben geweten van het geschil tussen beide genoemde partijen en de betrokkenheid van klager daarbij als advocaat van X.

5.4    Bovendien liep in de Verenigde Staten een procedure ter verkrijging van een exequatur. Een dergelijke procedure moet gebaseerd zijn op een uitspraak van een rechterlijke instantie in Nederland, waar  een Nederlandse advocaat (in casu klager) bij betrokken moet zijn geweest. Toen verweerder in juli 2014 een kort geding aanhangig maakte teneinde de exequatur procedure in de Verenigde Staten op te schorten, kan het niet anders dan dat verweerder enigerlei informatie heeft gekregen over de in Nederland gevoerde procedures, waarbij klager voor X was opgetreden. Het had toen op de weg van verweerder gelegen om navraag te doen of er een advocaat bij betrokken was.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    In het onderhavige geval heeft verweerder aangevoerd dat hij niet heeft meegewerkt aan verplaatsing van de datum van het kort geding, omdat klager weigerde de executiemaatregelen die in de Verenigde Staten in gang waren gezet, op te schorten. Gelet op het feit dat vast staat dat verweerder heeft verzuimd de verhinderdata van klager op te vragen, hetgeen de raad bovenstaand onder 5.2 t/m 5.4 als tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft aangemerkt, terwijl verweerder wist dat klager op vakantie was en niet tijdig zou zijn teruggekeerd om het kort geding voor te bereiden, is ook dit klachtonderdeel gegrond. Onder de geschetste omstandigheden had verweerder aan uitstel behoren mee te werken. Dit oordeel wordt niet anders nu niet is komen vast te staan wanneer de brief van de vader van verweerder van 28 juli 2014 bij klager is aangekomen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met de feiten en omstandigheden waaronder het litigieuze handelen van verweerder heeft plaats gevonden en met name ook de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder, die ter zitting aan verweerder zijn voorgehouden. De raad komt tot oplegging van onderstaande maatregel. 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een berisping op.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, N.H.M. Poort, M.J.J.M. van Roosmalen, A.S.M. Zweerman-Oude-Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

griffier                                                              voorzitter