ECLI:NL:TADRARL:2016:104 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-586

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:104
Datum uitspraak: 07-03-2016
Datum publicatie: 27-07-2016
Zaaknummer(s): 15-586
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verlangde betekening van het vonnis. Niet valt in te zien hoe betekening een oplossing in de discussie over verrekening oude proceskostenveroordeling dichterbij had kunnen brengen. Voorts niet gebleken dat verweerster klagers onder druk heeft gezet in te stemmen met verrekening van openstaande nota’s, noch van het zichzelf onrechtmatig in strijd met gemaakte afspraken laten uitbetalen. Niet gebleken hoe verweerster met succes tegen verrekening door de Staat had kunnen protesteren. Klachten ongegrond.

Beslissing van 7 maart 2016

in de zaak 15-586

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 maart 2015 van de hand van de heer [G], directeur van [RMK] B.V., hierna te noemen [RMK],  aangevuld bij brief d.d. 23 juli 2015, hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] een klacht ingediend over verweerster. De klagers [K] en [U] hebben RMK op 15 mei respectievelijk 17 april 2015 gemachtigd hen terzake de ingediende klachten te vertegenwoordigen.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 november 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 25 november 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers, [G], die eveneens op basis van volmacht werd bijgestaan door mr. [J], alsmede verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [B]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van RMK d.d. 11 januari 2016 aan de raad met bijlagen;

-    de mail van verweerster van 20 januari 2016 aan de raad.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Bij vonnis d.d. 18 juli 2012 heeft de rechtbank Limburg– onder meer – de onteigening uitgesproken van percelen van klagers, en daarbij aan de commissie van deskundigen opdracht gegeven de definitieve schadeloosstelling te begroten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 maart 2013 het cassatieberoep tegen het onteigeningsvonnis verworpen.

2.2    In het vervolg van de procedure zijn klagers bijgestaan door verweerster. Klagers zijn daarnaast bijgestaan door RMK. De Staat is bijgestaan door mr. [P].

2.3    Bij vonnis d.d. 7 januari 2015 is de Staat veroordeeld om aan [K] te betalen het restant van de schadeloosstelling ad € 13.687,50 plus een bankrente ad 2,5 % vanaf 18 juli 2012, een bedrag van € 25.000,00 voor de kosten van deskundige bijstand, en een bedrag van € 260,00 als vergoeding voor het betaalde griffierecht.

2.4    De Staat is veroordeeld om aan [U] te betalen het restant van de schadeloosstelling ad € 14.239,00 plus een bankrente van 2,5 % vanaf 18 juli 2012, een bedrag van € 20.000,00 voor de kosten van deskundige bijstand, en een bedrag van € 260,00 voor het betaalde griffierecht.

2.5    Bij e-mail van 16 januari 2015 heeft de heer [G], hierna te noemen [G], aan verweerster kenbaar gemaakt dat een gedeelte van de aan [K] toegekende kostenvergoeding, te weten € 12.478,54 en een gedeelte van de aan [U] toegekende kostenvergoeding, te weten € 12.367,22 toekwam aan RMK. [G]  verzocht verweerster om aan de Staat te verzoeken om de toegekende schadeloosstellingen rechtstreeks aan [K] en [U] te laten overboeken en de genoemde aan het RMK toekomende bedragen voor deskundige bijstand rechtstreeks op rekening van RMK. Hij deelde verweerster verder mee dat [K] en [U] niet wensten dat de Staat gelden overboekte naar haar derdengeldrekening,

2.6    Op 26 januari 2015 heeft verweerster aan [G] (na een mail waarin [G] vraagt naar de stand van zaken)  bericht dat zijn mail bij de Staat lag, dat zij daarover contact had gehad met mr. [P], en dat deze er nog op terug zou komen. Ook deelt verweerster mee dat met [U], die haar niet meer kan betalen, is afgestemd dat de advocaatkosten met de vergoeding van de Staat verrekend kunnen worden.

2.7    Bij e-mail van 27 januari 2015 heeft verweerster aan [G] bericht dat de Staat niet instemde met de door hem voorgestelde wijze van afwerking. Zowel [K] als [U] zouden nog een brief ontvangen met de voorgestelde wijze van afwerking.

2.8    [G] heeft daarop direct geantwoord en verweerster nogmaals dringend verzocht om zijn instructies waartoe hij door [K] en [U] was gemachtigd te volgen. Tevens verzocht hij haar ‘het onteigeningsvonnis met spoed te laten betekenen zodat de gelden z.s.m. worden uitbetaald’.

2.9    Verweerster heeft direct daarop weer geantwoord dat zij het betaalverzoek en de overeenkomsten (tussen [K] respectievelijk [U] en RMK (rvd)) aan de Staat had toegezonden om te onderstrepen dat [G] gemachtigd zou zijn maar dat de Staat naar aanleiding daarvan had aangegeven daarmee geen genoegen te nemen en de schriftelijke bevestiging van cliënten zelf te verlangen.

2.10    Bij brieven van eveneens 27 januari 2015 heeft verweerster aan [K] en [U] het volgende uiteengezet:

-    Over de afwikkeling van het vonnis heeft zij overleg gevoerd met de Staat;

-    De mail van [G] is niet voldoende voor haar en de Staat om tot afwikkeling over te gaan;

-    Zij geeft aan hoe de afwikkeling wel kan plaats vinden, te weten door ondertekening voor akkoord van die brief waarin opgenomen rechtstreekse uitbetaling aan de cliënt van de toegewezen schadeloosstelling, rechtstreekse uitbetaling aan RMK van de door [G] opgegeven bedragen terzake door RMK verleende deskundigenbijstand en uitbetaling op haar derdenrekening van het restant vergoeding deskundigenbijstand en griffierecht met het voorstel dat de nota van 30 december 2014 ad € 150,06 en de nog op te stellen afwikkelingsnota ad ten hoogste € 400,00 inclusief btw daarmee worden verrekend.

2.11    [K] heeft deze brief op 30 januari 2015 voor akkoord ondertekend. [G] heeft verweerster bij mail van 3 februari 2015 bericht dat [U] de brief niet voor akkoord zou ondertekenen, dat de schadeloosstelling niet op verweersters derdenrekening mocht worden uitbetaald maar rechtstreeks aan [U] op diens bankrekening diende te worden betaald, dat van de vergoeding deskundigenbijstand een gedeelte ad € 12.367,22 op rekening van RMK diende te worden overgemaakt, en dat ook het restant van de vergoeding deskundigenbijstand en het griffierecht aan [U] moest worden overgemaakt. Na ontvangst zou [U] een besluit nemen omtrent verweersters nota’s.

2.12    Verweerster heeft [G] op 3 februari 2015 geantwoord dat zij, zonder schriftelijke bevestiging van [U] zelf, de afwikkeling niet in orde kon maken. Zij zou hem daartoe een aangepaste instructie toezenden. Verweerster heeft tevens duidelijk gemaakt dat zij er niet mee kon instemmen dat [U] nog een besluit zou nemen ten aanzien van haar facturen. Zij begrijpt niet waarom [U] haar facturen niet zou betalen.

2.13    [G] heeft daarop de instructie voor [U] aangepast en de tekst daarvan per mail van 3 februari 2015 aan verweerster toegezonden, onder mededeling dat verweerster haar eigen belang voorop stelt, en dat het geld al lang uitbetaald had moeten zijn. [U] heeft de instructie nadien ondertekend. [G] heeft die van [K] op 3 februari 2015 aan verweerster toegezonden, die van [U] op 9 februari 2015.

2.14    Bij e-mail van 16 februari 2015 heeft [P] aan verweerster bericht dat wat hem betreft nu helder is waar welke bedragen naar toe kunnen worden overgemaakt. Hij laat weten dat de Staat overigens wel voornemens is betaling te laten geschieden na verrekening met nog openstaande proceskostenveroordelingen uit verschillende door haar cliënten geëntameerde procedures. Het gaat dan alles bij elkaar om een bedrag van € 1.864,00 inclusief wettelijke rente. De Staat zal dat bedrag in mindering brengen op het bedrag dat volgens de uitdrukkelijke wens van haar cliënten direct aan de heer [G] moet worden betaald, aldus [P]. Verweerster heeft die mail op 23 februari 2015 doorgestuurd naar RMK.

2.15    [G] heeft verweerster bij mail van 24 februari 2015 laten weten niet in te stemmen met de verrekening van de proceskostenveroordeling met het hem toekomende en haar verzocht de afwikkeling maximaal te bespoedigen. Hij heeft daarbij geopperd dat de Staat de proceskostenveroordeling voor eigen rekening zou nemen of anders zou verrekenen met de aan [K] en [U] uit te betalen bedragen.

2.16    Verweerster heeft bij mail van 24 februari 2015 aan [G] laten weten niet in te zien waarom het niet redelijk zou zijn dat de Staat de proceskosten verrekent. Zij achtte het niet in het belang van haar cliënten om de Staat te verzoeken te verrekenen met hetgeen nu rechtstreeks aan hen zou worden betaald. Zij liet weten dat het aan hem was om met haar cliënten af te spreken dat zij hem weer zouden compenseren.

2.17    Bij mail van 9 maart 2015 heeft [G] aan verweerster geschreven dat het erop lijkt dat zij haar eigen belangen boven die van [K], [U] en RMK laat prevaleren, en haar uitdrukkelijk verzocht het vonnis te laten betekenen zodat de schadevergoedingen binnen enkele dagen zouden worden uitbetaald.

2.18    Verweerster heeft diezelfde dag geantwoord dat de betaling niet sneller of later komt door de betekening, dat de Staat de wettelijke rente vergoedt tot aan de betaling, dat er geen sprake is van een samenwerkingsverband tussen haar en [P] zoals door [G] gesuggereerd, dat goed gebruik is dat de advocaten onderling afstemmen of betekening noodzakelijk is, of dat vrijwillig uitvoering aan het vonnis wordt gegeven. Betekenen is dan zonde van het geld. [P] heeft steeds aangegeven dat betaling zal volgen. Het heeft alleen heel lang geduurd voordat duidelijk was welk bedrag op welke rekening betaald diende te worden, aldus verweerster.

2.19    Nadien volgt rechtstreekse mailwisseling tussen [G] en [P]. Bij e-mail van 17 maart 2015 heeft [P] aan [G] bericht dat de verschuldigde schadeloosstellingen aan [U] en [K] eind februari 2015 zijn betaald, en dat betaling van de vergoeding kosten deskundige bijstand op de door zijn cliënten aangegeven rekeningnummers zo spoedig mogelijk zou volgen. De betaling aan RMK heeft begin april 2015 plaats gevonden.

2.20    Bij e-mail van 2 april 2015 met c.c. aan RMK heeft verweerster aan [P] laten weten dat zij bij controle van haar derdenrekening had geconstateerd dat zijn kantoor de kostenvergoeding voor [U] daarop had overgemaakt, hoewel [U] daarvoor geen toestemming had gegeven. Zij liet weten het bedrag te hebben doorbetaald aan [U].

2.21    Klagers hebben zich ook over mr. [P] beklaagd. Die klacht is in behandeling bij de raad van discipline te [Y].

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    ondanks nadrukkelijk verzoek daartoe, heeft nagelaten het vonnis van 7 januari 2015 aan de Staat te laten betekenen;

b)    klagers [K] en [U] onder druk heeft gezet zodat zij hebben besloten er mee in te stemmen om de openstaande nota’s (onder protest) te laten verrekenen met gelden op haar derdenrekening dan wel na ontvangst van de schadeloosstelling te betalen;

c)    onrechtmatig gelden heeft laten uitbetalen op haar derdenrekening, hoewel klagers bij e-mailbericht van 16 januari 2015 uitdrukkelijk hadden verzocht om rechtstreekse uitbetaling aan henzelf;

d)    niet heeft geprotesteerd tegen de verrekening door de advocaat van de Staat van een nog openstaande proceskostenveroordeling uit een andere zaak met de toegekende bedragen aan deskundigenkosten.

3.2    Met betrekking tot dit laatste klachtonderdeel heeft [G] ter zitting van de raad toegelicht dat hij meent dat verweerster zich de vraag had moeten stellen of verrekening met nog openstaande proceskostenveroordelingen uit andere zaken in deze zaak wel mogelijk was, en dat zij in deze samen met hem had moeten optrekken.

4    VERWEER

4.1    Het door verweerster gevoerde verweer zal de raad hieronder bij de beoordeling van de afzonderlijke klachtonderdelen betrekken.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Betekening van het vonnis was al eens voorgesteld door [G] in zijn mail van 27 januari 2015, maar werd weer actueel toen een in zijn ogen bevredigende afwikkeling van het veroordelend vonnis door de Staat uitbleef. De raad neemt voor de beoordeling tot uitgangspunt dat de klacht ziet op het niet ingaan door verweerster op het uitdrukkelijk verzoek in zijn mail van 9 maart 2015 tot betekening.

5.2    Dat verweerster eerder nog niet tot betekening was overgegaan is alleszins begrijpelijk en aanvaardbaar. Het is inderdaad, zoals verweerster ook aan [G] heeft geschreven, goed gebruik dat advocaten onderling afstemmen of betekening nodig is. Ter discussie stond niet dat de Staat zou betalen, dus kon verweerster betekening achterwege laten.

5.3    Begin maart 2015 was, gelet op de door [K] en [U] ondertekende verklaringen, al duidelijk met welke betalingen zij instemden en op welke rekeningen die betalingen dienden plaats te vinden. De discussie die begin maart 2015 nog speelde had louter en alleen betrekking op de door de Staat voorgestane verrekening van oude proceskosten met de aan RMK te betalen deskundigenkosten.

5.4    Niet valt in te zien hoe betekening van het vonnis in die discussie een oplossing dichterbij had kunnen brengen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Van enig uitoefenen van druk door verweerster op [K] en [U] om in te stemmen met verrekening van de uit hoofde van het vonnis te ontvangen gelden met haar declaraties is de raad in het geheel niet gebleken.

5.6    Het is heel gebruikelijk dat tussen advocaten wordt afgesproken dat voldoening aan een veroordelend vonnis plaats vindt door betaling op de derdenrekening van de advocaat van de wederpartij, zodat deze de tijdigheid en juistheid van die betaling kan bewaken en controleren.

5.7    Toen verweerster merkte dat [U] niet met betaling op haar derdenrekening kon instemmen heeft zij haar voorstel daartoe losgelaten en heeft zij toegewerkt naar rechtstreekse betaling op de rekening van [U] en RMK.

5.8    Verweerster heeft daarbij wel uitdrukking gegeven aan haar teleurstelling dat in dit verband [U] via [G] te kennen gaf zich nog over betaling van haar declaraties te willen beraden. Dat stond haar vrij, temeer daar haar in eerdere contacten met deze cliënt naar de raad begrijpt nimmer van bezwaar tegen haar declaraties is gebleken, en deze ook vrijwel geheel in het vonnis als door de Staat te vergoeden kostenpost zijn aanvaard.

5.9    Van oneigenlijke druk op haar cliënten om de declaraties te betalen is evenmin gebleken. De raad is dan ook van oordeel dat ook dit klachtonderdeel als ongegrond dient te worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel c)

5.10    Reeds begin februari 2015 was duidelijk welke bedragen naar welke rekeningen overgemaakt dienden te worden: de schadeloosstellingen rechtstreeks naar cliënten, de deskundigenkosten voor zover toekomend aan RMK op rekening van RMK, het andere deel deskundigenkosten voor [K] op de derdenrekening van verweerster en het andere deel deskundigenkosten voor [U] op diens eigen rekening.

5.11    Uit niets blijkt dat verweerster heeft aangestuurd op of anderszins de hand heeft gehad in een andere wijze van uitbetaling. Dat een deel van de aan [U] toekomende deskundigenkosten in afwijking van de vastgelegde afspraken toch heeft plaats gevonden op de derdenrekening van verweerster kan dan ook niet anders worden uitgelegd dan als een gevolg van een vergissing.

5.12    Verweerster heeft die vergissing rechtgezet direct zodra zij die had ontdekt, en [P] daarvan per mail van 2 april 2015 met c.c. aan RMK op de hoogte gebracht. De raad vermag niet in te zien hoe verweerster in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar zou kunnen hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.13    RMK c.q. [G] hebben onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de Staat de nog uit te betalen vergoeding voor proceskosten, meer specifiek de bedragen die de Staat aan [K] en [U] verschuldigd was en waarvoor zij de rekening van RMK hadden aangewezen voor uitbetaling,  niet zou hebben mogen verrekenen met nog door [K] en [U] te betalen bedragen. Dat [K] en [U] de rekening van RMK hebben aangewezen voor de betaling maakt RMK nog geen rechthebbende.

5.14    Het is (dus) ook niet gebleken hoe verweerster met succes tegen die verrekening had kunnen protesteren.

5.15    Zij zou dat hoe dan ook met [K] en [U] hebben moeten afstemmen. Het is de vraag of een andere wijze van afwikkelen dan door de Staat / [P] voorgesteld en uitgevoerd in het belang van verweersters cliënten was geweest. Alleen al om die reden kon niet – zonder meer - van verweerster verlangd worden dat zij in deze samen met RMK was opgetrokken.

5.16    Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart  de klacht van klagers in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. E. Bige, P.R.M. Noppen, C.W.J. Okkerse en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  7  maart 2016.

Griffier    Voorzitter