ECLI:NL:TADRARL:2015:98 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-165

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:98
Datum uitspraak: 01-04-2015
Datum publicatie: 27-07-2015
Zaaknummer(s): 14-165
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Diverse klachten van een advocaat over het optreden van verweerder in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van een advocatenkantoor dat kantoorruimte van klager huurde en waarvoor klager op zzp-basis werkzaamheden verrichtte. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 1 april 2015

in de zaak 14-165

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. X

advocaat te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2015 met kenmerk K14/MN04, door de raad ontvangen op 5 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 19 september 2014 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder. Bij brief van 1 oktober 2014 met kenmerk RvT 14-0275 heeft genoemde deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Omdat klager eveneens bij brief van 19 september 2014 een klacht heeft ingediend tegen de deken en de voormalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, welke klachten op grond van artikel 46c lid 4 Advocatenwet (oud) zijn doorverwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, heeft de voorzitter van de raad bij beslissing van 9 oktober 2014 laatst genoemde deken aangewezen om ook de onderhavige klacht te onderzoeken en af te handelen.

1.4    Een advocatenkantoor (een maatschap van twee besloten vennootschappen) is op 25 juli 2013 failliet verklaard door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht met benoeming van verweerster tot curator. Hoewel klager naamgever is van het kantoor heeft hij daar geen eigendomsverhouding mee. Wel heeft hij tot aan het faillissement als zzp-er voor het kantoor advocaten-werkzaamheden verricht. Klager is eigenaar van het onroerend goed waarin het advocatenkantoor gehuisvest was en verhuurde de bedrijfsruimte aan de gefailleerde.

1.5    In dit kantoor bevonden zich persoonlijke eigendommen en dossiers van behandelde zaken van klager.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    misbruik te maken van haar positie als curator,

b)    niet de gebruikelijke contacten tussen advocaten te respecteren,

c)    zonder aan klager als verhuurder/eigenaar de sleutel te overhandigen, het slot van het kantoorpand van de gefailleerde maatschap te wijzigen,

d)    het briefgeheim te schenden, nu zij als curator voor klager bestemde post open heeft gemaakt,

e)    dossiers van het gefailleerde advocatenkantoor over te dragen aan het kantoor van de deken, terwijl verweerster ook lid van de Raad van Toezicht (thans: Raad van de Orde) is,

f)    te weigeren medewerking te verlenen aan de overdracht van dossiers die klager behandelt, waardoor klager financiële schade lijdt,

g)    ten onrechte de Raad voor Rechtsbijstand te instrueren, dat de vergoeding van de gedeclareerde toevoegingen aan de boedel voldaan dient te worden,

h)    de rechter-commissaris onjuist informeren,

i)    onjuistheden in de faillissementsverslag en op te nemen.

Ter toelichting van zijn klacht heeft klager nog het volgende naar voren gebracht.

Ondanks herhaald verzoek en een bemiddelingspoging van de deken heeft verweerster geweigerd aan klager een sleutel van het bedrijfspand af te geven. Klager meent dat die weigering jegens hem onrechtmatig is en een inbreuk vormt op zijn eigendomsrecht.

Op het adres waar de gefailleerde haar werkzaamheden verrichtte werd ook post ontvangen die bestemd was voor ook op dat adres gevestigde besloten vennootschappen van klager. Desalniettemin is vaker voorgekomen (ook nadat klager verweerster hierop had gewezen) dat voor klager en zijn besloten vennootschappen bestemde post en post in lopende dossiers van klager op het kantoor van verweerster is geopend.

Verweerster heeft zeer snel (besprekingen hebben omstreeks vier weken geduurd) overeenstemming bereikt over de overdracht van lopende dossiers aan het kantoor van de huidige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Dit terwijl na 13 maanden nog steeds geen overeenstemming is met klager, waardoor hij schade lijdt. Dit alles aldus klager.

De curator weet dat de failliete boedel hoofdzakelijk bestaat uit toevoegingszaken. Dat is voor klager niet anders. Aan de uitkerende instantie (Raad voor Rechtsbijstand) had verweerster opdracht gegeven om de toevoegingsgelden die na faillissementsdatum betaalbaar werden gesteld op de boedelrekening over te maken. De raad heeft dit ook gedaan. Dit terwijl klager rechthebbende was. Er was een kort geding voor nodig om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken.

Klager heeft zich met een verzoek tot bemiddeling tot de rechter-commissaris gewend. Die heeft in zijn brief van 13 juni 2014 het verzoek om een onderhoud en bemiddeling niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechter-commissaris zich beroepen op het standpunt van verweerster inhoudende dat bemiddeling niet mogelijk was omdat klager geen crediteur in het faillissement was. Dit is – aldus klager - niet juist omdat klager verhuurder van het bedrijfspand van de gefaillieerde is.

In de visie van klager heeft verweerster door dit alles misbruik gemaakt van haar positie als curator en gehandeld in strijd met wat tussen advocaten betamelijk is.

3    VERWEER

3.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a). Verweerster ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan misbruik van haar positie als curator. Verweerster heeft op een betamelijke wijze haar werkzaamheden als curator verricht.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b). Bij haar werkzaamheden heeft verweerster wel degelijk de belangen van alle bij het faillissement betrokken advocaten gerespecteerd, waaronder ook die van klager.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c). In het kader van de afwikkeling van het faillissement was het noodzakelijk sloten te wijzigen. Het is echter steeds zo geweest, dat in overleg met en onder begeleiding van (een vertegenwoordiger van) verweerster ook voor klager toegang tot het kantoorpand mogelijk bleef.

3.4    Ten aanzien van klachtonderdeel d). In het kader van het faillissement is bij verweerster post terechtgekomen. Voor zover dit privé post, dan wel niet voor de gefailleerde bestemde post betrof, is deze direct afgezonderd. Achteraf is gebleken dat soms abusievelijk niet faillissementspost is geopend. In dat geval heeft verweerster echter geen kennisgenomen van de inhoud van deze post.

3.5    Ten aanzien van klachtonderdeel e). Er zijn dossiers tegen vergoeding overgedragen aan andere kantoren, waarbij zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Met name was geen sprake van “vriendjespolitiek”.

3.6    Ten aanzien van klachtonderdeel f). Verweerster heeft aan klager laten weten dat het niet de bedoeling was dat reeds verricht werk gratis kon worden opgepakt door een opvolgend werkgever/kantoor. Dit uitgangspunt heeft klager in zijn mail van 2 augustus 2013 onderschreven. Er liepen en lopen nog steeds onderhandelingen met klager over de vergoeding van “onderhanden werk”. Als curator behartigt verweerster hierbij onder meer de belangen van de crediteuren,

3.7    Ten aanzien van klachtonderdeel g). Het is juist dat verweerster de Raad voor Rechtsbijstand heeft geïnstrueerd om de toevoegingsvergoedingen rechtstreeks aan de boedel te voldoen, omdat het om substantiële bedragen ging. Toen verweerster bleek dat de Raad voor Rechtsbijstand door klager in een kort geding zou worden betrokken heeft zij alsnog ingestemd met rechtstreekse betaling aan klager. Verweerster heeft zich steeds op het standpunt gesteld, dat later tussen klager en de boedel zou worden afgerekend,

3.8    Ten aanzien van klachtonderdeel h). De rechter-commissaris in het onderhavige faillissement is door verweerster niet onjuist geïnformeerd. Klager wenste op een gegeven moment bemiddeling van de rechter-commissaris maar klager was niet in de positie dat hij die kon inroepen. Klager is namelijk geen crediteur of andere belanghebbende in de zin van artikel 69 Faillissementswet. Dat heeft verweerster de rechter-commissaris ook bericht,

3.9    Ten aanzien van klachtonderdeel i). Verweerster ontkent dat zij zich in de respectievelijke faillissementsverslagen van onjuistheden heeft bediend.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Het in artikel 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht ziet op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te borgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3    Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De wet geeft in artikel 69 Fw aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk een klacht in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator bij het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel.

4.4    De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerster bij de vervulling van haar taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.

4.5    Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de diverse klachtonderdelen als volgt, waarbij de voorzitter de klachtonderdelen a en b tot slot zal beoordelen.

4.6    Ten aanzien van klachtonderdeel c). Er kunnen goede redenen zijn dat de curator indien de bedrijfsvoering is gestaakt en er geen doorstart plaatsvindt de sloten van de bedrijfsruimten van de gefailleerde vervangt waardoor nog uitsluitend de curator toegang heeft tot het bedrijfspand. De curator heeft hierover verantwoording afgelegd aan de rechter-commissaris en deze heeft dat kennelijk goed (en noodzakelijk) gevonden. Dat verweerster daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld is niet gebleken. Onweersproken is gesteld dat verweerster oorspronkelijk aan een senior-secretaresse van de gefailleerde een sleutel en de toegangscode heeft overhandigd die toestemming had om dagelijks de voor klager bestemde stukken op te halen. Nadat de secretaresse op haar verzoek van haar taak was ontslagen hebben kantoorgenoten van verweerster deze taak waargenomen. Voorts is onweersproken gesteld dat klager na de faillissementsdatum geen verzoek heeft gedaan om toegang tot het pand te verkrijgen, zodat er geen sprake is van een weigering daartoe. De voorzitter ziet niet in dat,,hoewel de civielrechtelijke toetsing is voorbehouden aan de civiele rechter, de weigering tot afgifte van een sleutel jegens klager in de onderhavige tuchtklacht evident onrechtmatig voorkomt of een inbreuk vormt op zijn eigendomsrecht. In elk geval is ook hier niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen gebleken.

4.7    Ten aanzien van klachtonderdeel d). Verweerster heeft gesteld dat van begin af aan beleid was dat alle voor klager bestemde post werd afgezonderd en aan klager ter hand werd gesteld. Verweerster erkent dat het een enkele keer abusievelijk is voorgekomen dat er voor klager bestemde post is geopend. De voorzitter overweegt dat zulks ook moeilijk te voorkomen zal zijn nu een postblokkade werkt voor alle naar een geblokkeerd adres verzonden stukken, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de geadresseerde. Dat er dan een iets doorheen glipt is voorstelbaar. Dit geldt temeer nu op het adres ook voor besloten vennootschappen van klager bestemde post terecht kwam met een naam die afweek van die van klager. Niet is gebleken dat verweerster bij dit alles de belangen van klager niet voldoende heeft gerespecteerd. 

4.8    Ten aanzien van de klachtonderdelen e, f en g). Klager erkent dat de het in zaken reeds verrichte werk niet automatisch kon worden opgepakt door een opvolgend werkgever/kantoor. Ook erkent klager dat verweerster met hem heeft onderhandeld over de overdracht van zijn lopende zaken. Het enige bezwaar van klager is dat daarover (anders dan met andere kantoren) nog geen overeenstemming is bereikt. Daarvan kan klager verweerster geen verwijt maken. Verweerster behartigt bij de onderhandelingen louter en alleen de belangen van de crediteuren.

4.9    Niet uit de verf is gekomen dat verweerster bij haar onderhandelingen over de overdracht van lopende dossiers bepaalde kantoren (en met name het kantoor van de deken) heeft bevoordeeld. Deze stelling is door klager ook niet verder onderbouwd.

4.10    Voor het overige en in het bijzonder waar het gaat om de beslissing ten aanzien van de toevoegingsgelden legt verweerster verantwoording af aan de rechter-commissaris en in de faillissementsverslagen. Dat is in dit geval ook gebeurd. En blijkbaar heeft de rechter-commissaris geen aanleiding gezien, althans niet onmiddellijk, om de curator in de koers die zij ten opzichte van klager meende te moeten volgen bij te sturen. Klager zal zich daarbij neer moeten leggen. De tuchtrechter mist bevoegdheid om zich direct te bemoeien met de wijze waarop het faillissement moet worden afgewikkeld.

4.11    Ten aanzien van de klachtonderdelen h en i). Dit verwijt ziet met name op de informatie van verweerster in verband met de afwijzing van het verzoek van klager om bemiddeling aan de rechter-commissaris. Verweerster heeft naar aanleiding van dit verzoek aan de rechter-commissaris laten weten dat het geschil dat klager en verweerster verdeeld houdt ziet op de debiteurenpositie van klager en het onderhanden werk dat hij met de boedel moet af te rekenen en dat hij geen crediteur of andere belanghebbende is in de zin van artikel 69 FW. Dit standpunt heeft de rechter-commissaris in zijn afwijzing van het verzoek van klager, zoals opgenomen in zijn brief van 13 juni 2014, overgenomen. Het had op de weg van klager gelegen om zich met zijn bezwaren tegen dit standpunt tot de rechter-commissaris te richten, hetgeen klager heeft nagelaten. De rechter-commissaris – en niet verweerster – droeg immers verantwoordelijkheid voor dit in de ogen van klager onjuiste standpunt. Voor zover klager ook nog naar zijn mening andere onjuistheden in de informatieverschaffing aan de rechter-commissaris aan de orde heeft willen stellen zijn deze door hem onvoldoende onderbouwd en derhalve niet komen vast te staan.

4.12    Ten aanzien de klachtonderdelen a en b). Deze klachtonderdelen zijn een kwalificatie van de handelwijze van verweerster zoals dat in de overige klachtonderdelen nader is uitgewerkt. Deze klachtonderdelen missen derhalve zelfstandige betekenis en treffen hetzelfde lot als de overige klachtonderdelen.

4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

Wijst de klacht af in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr.  A.M. van Rossum als griffier op 1 april 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten