ECLI:NL:TADRARL:2015:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-156

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:96
Datum uitspraak: 01-04-2015
Datum publicatie: 27-07-2015
Zaaknummer(s): 14-156
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat tegen voormalig deken. Bij het optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Het verwijt van klager is, dat verweerder tijdens zijn dekenaat aan een verzoek van klager om te bemiddelen geen gehoor heeft gegeven en niets heeft gedaan. De voorzitter overweegt dat het weliswaar met het verzoek om bemiddeling niet geheel vlekkeloos is verlopen, maar dat - of de verwijten nu juist of niet juist zijn – het niet om ernstige manco’s gaat. De constatering van verweerder als deken dat hij geen mogelijkheden zag tot bemiddeling, behoort – aldus de voorzitter - tot de vrije beoordelingsruimte die een deken bij zijn werkzaamheden ten dienste staan. Dat hij daarbij de daarvoor geldende grenzen, bijvoorbeeld dat sprake zou zijn geweest van willekeur, heeft overschreden, is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 1 april 2015

in de zaak 14-156

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. X

advocaat te A

klager

tegen:

mr. Y

in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland,

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2015 met kenmerk K 14/MN02 door de raad ontvangen op 5 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 19 september 2014 heeft klager zich bij de landelijk deken van de Orde van Advocaten beklaagd over verweerder. De klacht is vervolgens naar de raad doorgezonden.

1.3    Omdat de klacht betrekking heeft op de handelwijze van verweerder als voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland is bij beslissing van de voorzitter van de raad van 29 september 2014 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland aangewezen om deze klacht te onderzoeken en af te handelen.

1.4    Deze klacht hangt samen met de klachten van klager tegen mr. D, advocaat te V en mr. S huidig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.5    De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn genoemde hoedanigheid in een op 25 juli 2013 door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitgesproken faillissement van een Advocatenmaatschap. Daarbij is mr. D tot curator benoemd.

1.6    Hoewel klager naamgever is van het kantoor heeft hij daar geen eigendomsverhouding mee. Wel heeft hij tot aan het faillissement als zzp-er voor het kantoor advocaten-werkzaamheden verricht. Klager is eigenaar van het onroerend goed waarin het advocatenkantoor gehuisvest was en verhuurde de bedrijfsruimte aan de gefailleerde. In dit kantoor bevonden zich persoonlijke eigendommen en dossiers van behandelde zaken van klager.

1.7    In het klachtdossier bevinden zich de volgende stukken: 

1.8    a) Een e-mail van de curator aan klager van 13 augustus 2013 met de volgende inhoud:

“Geachte heer ……..,

Uw verzoek om niet als “beste Leo” te worden aangeschreven zal ik respecteren. Het wordt wel een beetje een gekke communicatie waarin uw partner ………mij wel aanschrijft bij voornaam en ik haar ook, maar u niet.

Het zij zo.

Ter correctie, ik ben niet, maar was tot november 2012 lid van de Raad van Toezicht.

Voor het overige heb ik op dit moment geen commentaar.”

1.9    b) Een e-mail van de curator aan klager van 22 augustus 2013 waarin klager wordt gewaarschuwd dat het mobiele telefoonnummer van het gefailleerde eerdaags niet meer gebruikt kan worden. Reden waarom de curator klager verzoekt haar in het belang van de cliënten te bevestigen dat hij inmiddels een nieuw 06 nummer heeft.

1.10    c) Een e-mail van de curator aan verweerder met een cc aan klager van 6 september 2013. Aanleiding voor deze mail is een telefoongesprek van klager met verweerder of zijn waarnemer waarin klager voor die namiddag een bemiddelingsgesprek voorstelt. Omdat verweerder de dag daarop met vakantie ging heeft zij in genoemde e-mail de situatie rond het faillissement kort geschetst.

1.11    Die schets is voor zover voor deze klachtzaak van belang als volgt. Aan de hand van foto’s had de curator geconstateerd dat inmiddels sprake was van vrijwel lege dossierkasten van onder meer klager terwijl die kasten bij haar eerste bezoek aan het kantoor nog “strak waren gevuld.” Tot 6 september 2013 had klager toegang tot het kantoor, zodat de curator aanneemt (zeker nu de dossierkasten vrijwel leeg zijn), dat klager beschikt over zijn lopende dossiers. Van enige urgentie om het kantoorpand te betreden kan derhalve geen sprake zijn terwijl de belangen van de cliënten zijn gewaarborgd. Voor de ongestoorde ontvangst van poststukken die nog aan het adres van de gefailleerde bezorgd worden heeft de curator een regeling getroffen.

1.12     d) Een e-mail van verweerder aan klager van 26 september 2013 met de volgende inhoud: “Uit dit bericht en uit ons eerdere telefoongesprek is mij duidelijk dat U de curator een aantal verwijten maakt. Wat die verwijten exact zijn, weet ik niet. Zoals gezegd wil ik best bemiddelen, maar dan is het wel handig als u mij een korte omschrijving geeft van eventuele discussiepunten. Daarna benader ik de curator, die eerder aangaf geen behoefte te hebben aan bemiddeling. So wie so heb ik behoefte aan uw versie op de gang van zaken, waarbij ik extra aandacht wil besteden aan de wijze waarop de stagiaires van kantoor zijn behandeld.”

1.13    e) Een e-mail van klager (op naam van een ander persoon) van 27 september 2013, waarin hij zijn bezwaren tegen de curator in twee punten uiteenzet, waarin hij aangeeft dat het faillissement hem bijzonder zwaar is gevallen en waarin hij aangeeft dat hij wel het één en ander te melden heeft waaruit lering zou kunnen worden getrokken voor de toekomst. De mail eindigt met de mededeling: Zoals gezegd wellicht ligt het meer voor de hand dat ik u mijn versie op de gang van zaken verschaf in een persoonlijk onderhoud.

1.14    Een later bericht van klager over deze kwestie daterend uit de tijd dat hij niet langer deken was heeft verweerder aan zijn opvolger doorgezonden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door aan een verzoek van klager, inhoudende te bemiddelen tussen klager en de curator, geen gehoor te geven en niets te doen.

2.2    Ter toelichting van zijn klacht heeft klager het volgende opgemerkt.

2.3    Vanwege onverenigbaarheid van karakters tussen de curator en klager heeft klager bemiddeling verzocht van verweerder. Oorspronkelijk was dit ook het verzoek van de curator. Op dit verzoek is nimmer inhoudelijk door verweerder geantwoord.

2.4    Ook heeft klager aan verweerder aangegeven dat de gang van zaken rond het faillissement gebreken kende waaruit lering getrokken zou kunnen worden, zodat een persoonlijk onderhoud voor de hand lag. Naar de mening van klager zijn er door de curator bij de afrekening van onderhanden werk jegens de gefailleerde en meer specifiek tijdens een bespreking met zijn levenspartner andere voor de overnemende partij en daarmee ook voor klager minder gunstige maatstaven gehanteerd dan jegens andere advocatenkantoren (waaronder het kantoor van de opvolgend deken) die zaken hebben overgenomen.

3    VERWEER

3.1    Het handelen van destijds dient te worden geplaatst in de context van de taak van verweerder als deken. Op het moment dat het faillissement werd uitgesproken was verweerder met vakantie. Na terugkeer maakte verweerder uit de rapportage van de waarnemend deken op dat de meest acute strubbelingen vanuit het perspectief van het toezicht waren verholpen en dat het faillissement door een ervaren curator werd onderzocht en afgewikkeld.

3.2    Verweerder kan zich herinneren dat hij vervolgens in een periode van ongeveer twee maanden één of twee keer is gebeld door klager die op dat moment een onmiddellijke behoefte voelde aan onmiddellijk ingrijpen en/of bemiddeling van de deken. Beide keren hadden betrekking op een – wat klager betreft – hoog oplopende discussie met de curator over het niet kunnen betreden van het kantoor. Verweerder heeft direct contact gezocht met de curator die echter voor bemiddeling geen mogelijkheid zag. Dat heeft verweerder aan klager meegedeeld. Uit de telefoongesprekken met klager werd verweerder niet duidelijk waarom klager nu juist op dat moment per se tegen de wil van de curator het kantoorpand wilde betreden. Verweerder zag geen aanknopingspunten om de curator te overtuigen van het nut om de bemiddeling door te zetten. Verweerder had alleen iets kunnen doen indien sprake was van klachtwaardig handelen van de curator, maar verweerder zag niet in dat daarvan op dat moment sprake was.

3.3    In september 2013 heeft een korte e-mailwisseling tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Klager gaf aan dat hij behoefte had aan bemiddeling en verweerder vroeg hem of hij kort de discussiepunten kon beschrijven, opdat hij die met de curator kon bespreken. Dit heeft niet tot een bemiddelingsgesprek geleid.

3.4    Abusievelijk is door verweerder niet gereageerd op de e-mail van klager van 27 september 2013 en daarvoor biedt verweerder zijn excuus aan. Verweerder heeft tijdens zijn dekenaat nimmer een rappel van klager ontvangen. Kort daarna is de huidige deken verweerder opgevolgd.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Ook bij het optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.

4.3    Klager heeft bezwaren tegen het optreden van verweerder geuit. Juist of niet juist, om ernstige manco’s gaat het daarbij niet.

4.4    Uit het klachtdossier blijkt dat met het verzoek tot bemiddeling van klager het nodige is gedaan. Het is in zoverre niet helemaal vlekkeloos verlopen dat de deken niet op de mail van klager van 27 september 2013 (met een andere tenaamstelling dan die van klager, wat mogelijk tot verwarring heeft geleid) heeft gereageerd. Klager is echter ook zelf niet meer tijdens het dekenaat van verweerder op zijn verzoek teruggekomen. Voorts blijkt uit de laatste e-mail van klager niet van andere bezwaren dan waarover de curator zich al in haar mail van 6 september 2013 jegens de deken (en klager) had uitgelaten, zijnde het niet kunnen betreden van het kantoor en de behandeling van de post. Voorts werd in deze mail niet meer dan een bij de deken veronderstelde behoefte verwoord om klager over de gebeurtenissen te horen, waartoe hij zich bereid verklaarde. Dat daarop geen vervolg is gekomen dient derhalve mede op het conto van klager te worden geschreven. De constatering van verweerder als deken dat hij geen mogelijkheden zag tot bemiddeling, behoort tot de vrije beoordelingsruimte die een deken bij zijn werkzaamheden ten dienste staan. Dat hij daarbij de daarvoor geldende grenzen, bijvoorbeeld dat sprake zou zijn geweest van willekeur, heeft overschreden, is niet gebleken.

4.5    Uit de bij de feiten weergegeven correspondentie blijkt ook niet van een voor verweerder direct kenbare noodzaak voor ingrijpen, nu de curator blijkens haar e-mails zeker oog had voor de belangen van (de cliënten van) klager en daaruit het beeld ontstaat dat zij zich coöperatief wilde opstellen. Dat klager geschilpunten had of heeft met de curator maakt dat niet anders. De curator heeft een eigen verantwoordelijkheid, waarover zij verantwoording dient af te leggen bij de rechter-commissaris.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr.  A.M. van Rossum als griffier op 1 april 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten