ECLI:NL:TADRARL:2015:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 47/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:91
Datum uitspraak: 29-05-2015
Datum publicatie: 02-07-2015
Zaaknummer(s): 47/14
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Een advocaat mag niet als voorwaarde voor een schikking tussen partijien stellen dat de klacht tegen de advocaat wordt ingetrokken.en mag evenmin eisen dat klager een met de werkelijkheid strijdige verklaring aflegt tegenover de deken in de klachtzaak. Klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel, omdat uit hetzelfde feitencomplex al eerder een klacht was voortgekomen die gegrond was verklaard. De onderhavige klacht zou, indien deze gelijktijdig met de eerdere klacht zou zijn behandeld, de opgelegde maatregel niet hoger hebben doen uitvallen.

Beslissing van 29 mei 2015

in de zaak 47/14

naar aanleiding van de klacht van:

[     ]

klager

gemachtigde: mr. [     ]

tegen

mr. [     ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 15 juli 2014 met kenmerk 2014 KNN005, door de raad ontvangen op 17 juli 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2015. Klager heeft laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Verweerder is wel verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Sedert eind 2007/begin 2008 heeft mr. R. klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure met vele nevenprocedures. Mr. R. is in de onderhavige klachtzaak de gemachtigde van klager. Verweerder heeft in de echtscheidingsprocedure de toenmalige echtgenote van klager bijgestaan.

2.3    Bij verzoekschrift d.d. 17 november 2011 heeft verweerder namens zijn cliënte en de jongmeerderjarige dochter van zijn cliënte en klager, het faillissement van klager aangevraagd. De behandeling van het verzoek was vastgesteld op 27 december 2011 bij de rechtbank R. Verweerder heeft de rechtbank op 23 december 2011 om uitstel van de behandeling van het faillissementsverzoek gevraagd. De rechtbank heeft echter het faillissementsverzoek wel ter zitting van 27 december 2011 behandeld en het verzoek afgewezen met veroordeling van de cliënten van verweerder in de kosten van de procedure.

2.4    Bij brief van 29 december 2011 heeft de gemachtigde van klager, namens klager, een klacht tegen verweerder ingediend over deze handelwijze.

2.5    Tijdens de looptijd van de klachtenprocedure heeft verweerder bij brief van 25 oktober 2013  een schikkingsvoorstel gedaan aan de gemachtigde van klager, welk voorstel afhankelijk was gemaakt van de bereidheid van klager om de klacht tegen verweerder, zoals geformuleerd in de brief van klager van 29 december 2011 in te trekken 

2.6    Bij beslissing van 16 december 2013 heeft de raad van discipline de klacht gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing van 6 weken opgelegd. Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De beslissing van de raad van discipline is bij beslissing van het Hof van Discipline van 6 juni 2014 bekrachtigd.

2.7    Bij brief d.d. 20 december 2013 heeft klager zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder het in zijn brief van 25 oktober 2013 neergelegde schikkingsvoorstel afhankelijk heeft gemaakt van de bereidheid van klager om zijn klacht tegen verweerder van 29 december 2011 in te trekken, terwijl verweerder ook heeft geëist dat klager een met de werkelijkheid strijdige verklaring zou afleggen aan de deken over gebeurtenissen die in de zaak tussen de voormalige echtelieden heeft plaatsgevonden. Klager zou daarin uitdrukkelijk moeten verklaren dat hij ermee bekend was dat zijn dochter akkoord was met de concept faillissementsaanvraag en dat het verzoekschrift met toestemming van de toenmalige echtgenote van klager is ingediend en voorts dat de dochter daarna in gesprek is gekomen met haar vader en haar afhankelijke (bedoeld zal zijn aanvankelijke   raad) toestemming weer heeft ingetrokken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de brief van 25 oktober 2013 onder tijdsdruk is geschreven. Op die dag werd verweerder door de gemachtigde van klager gebeld die aangaf een regeling te willen beproeven in een aantal lopende zaken ten einde tot een finale afwikkeling te komen. Verweerder heeft daarop telefonisch contact opgenomen met zijn cliënten. Deze hebben de op 29 december 2011 tegen verweerder ingediende klacht mede onderdeel gemaakt van een voorstel voor een regeling. Verweerder heeft dit onderdeel, te weten intrekking van de klacht, overgenomen en in de haast er onvoldoende bij stilgestaan dit onderdeel te verwijderen uit het voorstel. Hij wilde die brief aan de gemachtigde van klager die middag afronden, zodat de brief in haast is opgesteld.

4.2    Op 28 oktober 2013 is een regeling getroffen. Daarbij is het onderdeel betreffende de klacht tegen verweerder niet meer aan de orde gekomen in het kader van de minnelijke regeling. Bij e-mailbericht van 4 november 2013 heeft verweerder zijn excuses aangeboden voor het feit dat het voorstel van zijn cliënten, intrekking van de klacht en de in de klacht omschreven verklaring aan de deken in zijn brief van 25 oktober 2013 terecht zijn gekomen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad is van oordeel dat de klacht gegrond is. Het past een advocaat niet om een klacht tegen hem onderdeel te laten uitmaken van een schikkingsvoorstel in een geschil tussen zijn cliënten en diens wederpartij. Op die wijze wordt het handelen van een advocaat onderdeel gemaakt van onderhandelingen tussen partijen over een tussen hen bestaand geschil. Een advocaat krijgt daarbij een direct eigen belang bij schikkingsonderhandelingen, hetgeen ongepast is.

5.3    De raad is echter van oordeel dat de klacht voortkomt uit hetzelfde feitencomplex als de klacht waarover reeds eerder door de raad is beslist en wel bij beslissing van 16 december 2013. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt de raad dat, als de onderhavige klacht betrokken was bij de behandeling van de toenmalige klacht, de toen genomen maatregel niet hoger zou zijn uitgevallen. Te meer nu verweerder zijn excuses heeft aangeboden en het gaat om een geschil tussen advocaten onderling, ziet de raad geen reden opnieuw een maatregel op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G.E.J. Kornet, A.H. Lanting, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van29 mei 2015.

griffier                                                                                voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl