ECLI:NL:TADRARL:2015:78 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-63

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:78
Datum uitspraak: 07-05-2015
Datum publicatie: 11-06-2015
Zaaknummer(s): 15-63
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De omstandigheid dat de advocaat van klager op de betreffende datum van het kort geding verhinderd was, hoefde geen reden zijn voor verweerder om het kort geding te laten aanhouden. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van 7 mei 2015

in de zaak 15-63

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [        ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te A.

verweerder

De [ plaatsvervangend ] voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 april 2015 met kenmerk 15/63, door de raad ontvangen op 14 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 5 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij in een kort geding procedure.

1.4    Verweerder heeft de gemeente W. bijgestaan in een geschil tussen de gemeente en klager over het gebruik van een zich (deels) boven de gronden van klager bevindende afmeersteiger. De gemeente wilde de steiger vanaf 15 juli 2014 gebruiken voor het aanmeren van een toeristische pendelboot.

1.5    Op 14 juli 2014 heeft verweerder namens de gemeente een kort geding aangespannen. De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. De advocaat van klager was op die dag, wegens andere werkzaamheden, verhinderd. De zitting is geëindigd in een schikking.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    De roldatum op 15 juli 2014 te laten bepalen, terwijl verweerder wist dat de advocaat van klager op die datum verhinderd was. Mede omdat de dagvaarding pas laat in de middag is betekend, heeft klager zich  niet deugdelijk kunnen voorbereiden en is hem de mogelijkheid ontnomen een andere advocaat te benaderen;

b)    Een kort geding procedure te initiëren terwijl er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter heeft in deze kwestie geen vonnis gewezen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2    Het kort geding moest vanwege het spoedeisend belang van de vordering op korte termijn plaatsvinden. De gemeente wilde de steiger vanaf 15 juli 2014 gaan gebruiken. Verweerder heeft op voorhand contact gezocht met de advocaat van klager. Pas na de betekening van de dagvaarding nam verweerder kennis van het feit dat deze advocaat niet aanwezig zou zijn op 15 juli 2014.

3.3    De rechter heeft het spoedeisend belang van de gemeente ter zitting vastgesteld.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2     Het is aan een civiele rechter om vast te stellen of een partij voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.

4.3     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van klagers tegenpartij. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem - in overleg met zijn cliënt - passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Klager heeft gesteld dat verweerder ermee bekend was dat zijn advocaat op 15 juli 2014 verhinderd was. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. Verweerder heeft gesteld dat hij pas na de betekening van de dagvaarding kennis nam van het feit dat de advocaat van klager niet bij de behandeling van het kort geding aanwezig zou zijn. Die omstandigheid behoefde voor verweerder, bezien tegen het licht van de hierboven genoemde maatstaf, geen reden zijn om de rechtbank te verzoeken een andere behandeldatum vast te stellen. Klager had bij de rechtbank aandacht kunnen vragen voor het feit dat hij geen tijd had gekregen om een (andere) advocaat in te schakelen. Klachtenonderdeel a) is daarmee kennelijk ongegrond.

4.5    Ten aanzien van klachtonderdeel b) is de voorzitter van oordeel dat verweerder het kort geding op valide gronden heeft aangespannen. Omdat de gemeente de pendelboot vanaf 15 juli 2014 wilde laten varen en de steiger wilde gebruiken voor het aanmeren van de pendelboot en de onderhandelingen hierover tussen partijen op niets waren uitgelopen, lag het voor de hand dat de kwestie ter beoordeling aan de voorzieningenrechter werd voorgelegd. Te verwachten viel dat de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig zou achten, hetgeen ter zitting klaarblijkelijk ook door de voorzieningenrechter is vastgesteld.

Het instellen van een kort geding valt daarmee (ruim) binnen de vrijheid die verweerder, conform de hierboven genoemde maatstaf, heeft. Klachtonderdeel b) is daarmee kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 7 mei 2015.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.