ECLI:NL:TADRARL:2015:44 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-164

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:44
Datum uitspraak: 09-03-2015
Datum publicatie: 13-04-2015
Zaaknummer(s): 14-164
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht tegen eigen advocaat. Verzet heeft geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Verzet ongegrond.

Beslissing van  9 maart 2015

in de zaak 14-164

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 4 november 2014 op de klacht van:

de heer [        ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te W.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 31 januari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 oktober 2014 met kenmerk K 14/86, door de raad ontvangen op 8 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 4 november 2014 heeft de voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht  in alle onderdelen afgewezen, welke beslissing op 5 november 2014 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 13 november 2014 door de raad ontvangen op 14 november 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van verweerster en klager.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 13 november 2014, zijn brief van 8 december 2014 welke is ingekomen op 11 december 2014 en zijn brief van 27 januari 2015 welke is ingekomen op 28 januari 2015.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Op 13 juni 2012 heeft klager verweerster verzocht hem bij te staan naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 24 augustus 2011 in een kwestie tussen klager en de Sociale Dienst Oost Achterhoek (hierna: SDOA).

2.3    Klager had zelf bij brief van 11 oktober 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen omdat de SDOA niet tijdig een beslissing had genomen op zijn aanvraag d.d. 16 juni 2011 om bijzondere bijstand wegens deurwaarderskosten.

2.4    Bij vonnis d.d. 24 augustus 2011, welk vonnis op 31 augustus 2011 is verzonden, heeft de rechtbank beslist dat de SDOA binnen twee weken na de uitspraak een beslissing op de door klager ingediende aanvraag zou moeten nemen bij gebreke waarvan de SDOA een dwangsom zou verbeuren. Tevens heeft de rechtbank in dit vonnis de reeds door de SDOA verschuldigde dwangsom bepaald op € 1.260,-- en oordeelde de rechtbank dat de SDOA het door klager verschuldigde griffierecht, een bedrag van € 41,--, aan klager diende te vergoeden.

2.5    De SDOA is in gebreke gebleven om binnen twee weken na de uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag zodat uiteindelijk het maximum aan dwangsommen, een bedrag van € 15.000,-- door de SDOA aan klager was verbeurd.

2.6    Verweerster heeft klager bijgestaan bij de executie van de uitspraak d.d.

24 augustus 2011. Eind augustus 2012 heeft de SDOA het bedrag van

€ 15.000,--, alsmede het bedrag van € 1.260,--, het bedrag van € 41,-- wegens griffierecht, en ook de wettelijke rente aan klager betaald. Daarmee was volledig voldaan aan het vonnis.

2.7    Klager heeft verweerster, eveneens in augustus 2012, verzocht hem bij te staan bij de executie van een uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 9 januari 2012. Ook in deze kwestie had klager zelf beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen omdat de SDOA niet tijdig een beslissing had genomen op zijn aanvraag om bijzondere bijstand, dit keer voor de kosten van vorderingen van Vitens, Essent en Menzis.

2.8    Verweerster heeft aan dit verzoek voldaan en heeft de SDOA ter zake aangeschreven. Bij brief d.d. 22 januari 2013, per fax verstuurd, liet de SDOA verweerster weten dat op 22 december 2011 reeds een beslissing op de aanvraag van klager was genomen. In de brief van 22 januari 2013 van de SDOA aan klaagster staat onder andere het volgende: “U stelt dat de heer [naam klager] geen besluit in zijn bezit heeft op de aanvraag bijzondere bijstand, dat heeft geleid tot de uitspraak van de Rechtbank Zutphen, sector bestuursrecht d.d. 9 januari 2012 (11/1579). Over deze zelfde materie zijn wij per brief van 2 april 2012 benaderd door mr. Lisalotte Thomson van Beekers Douwes Advocaten te Apeldoorn. Wij hebben op 4 april 2012 een reactie aan mr. Thomson gegeven.

Onze reactie op uw verzoek is de volgende:

U verwijst naar de uitspraak 11/1579 WWB van de Rechtbank van 9 januari 2012. Vóór de datum van de uitspraak, heeft de Sociale Dienst Oost Achterhoek een besluit genomen met betrekking tot de aanvragen voor de kosten van vorderingen van Vitens, Essent en Menzis. Een kopie van dit op 22 december 2011 verzonden besluit naar de heer [naam klager] is als bijlage bij deze brief gevoegd. Ook hebben wij andere bijlagen bij deze brief gevoegd: …. …. ….

Het besluit van 22 december 2011 hebben wij niet naar de Rechtbank Zutphen gezonden. Wij hebben bij het instellen door de heer [naam klager] van het beroep bij de rechtbank actie ondernomen door een besluit te nemen.

Gezien de hoeveelheid procedures die door de heer [naam klager] in gang zijn gezet beperken wij onze werkzaamheden ten behoeve van hem tot een minimum. Wij hebben niet meer de moeite genomen de rechtbank in kennis te stellen van ons genomen besluit van 22 december 2011. Voldoening van dwangsommen is pas dan aan de orde als wij geen besluit hadden genomen binnen twee weken na de datum van verzending van uitspraak 11/1579 WWB van 9 januari 2012. Aangezien wij op 22 december 2011 een besluit op de aanvraag van 16 juni 2011 hebben genomen en deze datum ruim vóór 9 januari 2012 is, zien wij geen enkele aanleiding om dwangsommen te voldoen.”

2.9    Verweerster heeft de brief van 22 januari 2013 van de SDOA eveneens bij brief van 22 januari 2013 aan klager gestuurd. In deze brief heeft zij klager laten weten dat nu is gebleken dat de SDOA op 22 december 2011 een besluit op de aanvraag van klager had genomen er geen grond was voor het innen van dwangsommen.

2.10    Bij brief d.d. 28 maart 2013 heeft verweerster dit nogmaals aan klager bevestigd. In deze brief schreef zij onder meer het volgende: “Conform de door u aan mij verstrekte opdracht ben ik voor u nagegaan of u op grond van het vonnis d.d. 9 januari 2012 over kunt gaan tot inning van in totaal

€ 15.000,-- aan dwangsommen bij de Sociale Dienst Oost Achterhoek. Ik heb u reeds telefonisch medegedeeld dat voorgaande niet mogelijk is, nu de Sociale Dienst op 22 december 2011 een besluit heeft genomen ter zake uw aanvraag bijzondere bijstand. De termijn voor de dwangsommen begon pas te lopen twee weken na het vonnis, derhalve twee weken na 9 januari 2012. Nu de Sociale Dienst al voor de uitspraak een besluit heeft genomen, is de Sociale Dienst de door u gestelde € 15.000,-- aan dwangsommen niet verschuldigd.

Wel liet ik u weten dat ik namens u de Sociale Dienst zal sommeren de verschuldigde dwangsommen op grond van artikel 4:17 lid 1 Awb te voldoen, derhalve een totaalbedrag ter hoogte van € 1.260,--. Ik zal u te dien aanzien zo spoedig mogelijk berichten, … …”

2.11    Op 23 april 2013 heeft de SDOA het bedrag van € 1.260,-- overgemaakt op de derdenrekening van het kantoor van verweerster. Bij de stukken bevindt zich een op 5 augustus 2013 door klager ondertekende machtiging om van dat bedrag een bedrag van € 747,40 en een bedrag van € 222,31 over te maken naar de kantoorrekening van het kantoor van verweerster wegens honorarium rechtsbijstand en het restant ad € 290,29 over te maken op de bankrekening van klager. Deze overboeking is op die manier uitgevoerd op 15 augustus 2013.

2.12    Bij brief van 31 januari 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. De klacht werd aangevuld door klager bij brieven van 5 februari 2014, 14 februari 2014 en 24 juni 2014.

3    KLACHT EN VERZET

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a. de zaak met betrekking tot de uitspraak van 9 januari 2012 voor  klager in behandeling te nemen, terwijl een medewerker van de SDOA werkzaam is geweest op het kantoor van verweerster;

b. de SDOA te vragen een besluit te nemen ten aanzien van het verzoek van klager om bijstand met betrekking tot vorderingen van Vitens, Essent en Menzis op 15 augustus 2012, terwijl dit een gepasseerd station was;

c. zich in haar e-mail van 25 juli 2012 onjuist uit te laten over de betaalbaarstelling van bedragen door de SDOA;

d. een opmerking te maken over een bezwaarschrift tegen een besluit van 15 juni 2012, welke opmerking volgens klager ‘pure nonsens’ is;

e. in haar brief van 3 juli 2012 te ‘neuzelen’ over een uitspraak van 31 augustus 2012;

f. een bedrag van € 1.260,00 op haar derdenrekening te hebben ontvangen en klager vervolgens schriftelijk te laten weten dat de zaak hiermee voor haar geëindigd is.

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet kan vinden in de beslissing van de voorzitter. Zijn betoog komt er kort gezegd op neer dat de gemeente geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de beslissing van de bestuursrechter waardoor de gemeente aan de uitspraak en de kostenveroordeling kan worden gehouden.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kan het overigens door klager aangevoerde niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden afgewezen.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.T. Bolt, R.P.F. van der Mark en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2015.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.