ECLI:NL:TADRARL:2015:314 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-232

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:314
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 29-08-2016
Zaaknummer(s): 15-232
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klager heeft in twee eerdere klachtzaken (destijds door de raad behandeld onder zaaknrs. 13-134 en 13-135) geklaagd tegen verweerder en zijn toenmalige stagiaire. De stagiaire stond klager als advocaat bij en klager beklaagde zich in de zaak van verweerder – kort samengevat - over het feit dat verweerder onvoldoende toezicht had gehouden op de handelwijze van zijn stagiaire, die naar het oordeel van klager onvoldoende voortvarend optrad in zijn zaak. In het hoger beroep van die klachtzaken is ter zitting van het Hof van Discipline door verweerder namens het kantoor toegezegd dat  in totaal 133 minuten van een reeds door klager betaalde declaratie gecrediteerd zou worden. De onderhavige klacht behelst (onder meer) het feit dat verweerder er niet op heeft toegezien dat deze toezegging is uitgevoerd en dat het bedrag dat samenhangt met het crediteren niet door verweerders kantoor is terugbetaald. De raad is van oordeel dat nu de toezegging het uitvloeisel was van een tuchtzaak en het Hof van Discipline in de strafmaat rekening heeft gehouden met het feit dat de toezegging is gedaan, het niet nakomen daarvan door verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De klacht is in zoverre gegrond. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van 7 december 2015

in de zaak 15-232

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 28 juli 2015 met kenmerk K 14/170, door de raad ontvangen op 29 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Tegelijkertijd is de klacht van klager tegen mr. K., voormalig kantoorgenoot en voormalig stagiaire van verweerder, (bij de raad in behandeling onder zaaknummer 15-231), behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In de periode september 2010 tot begin 2012 is klager bijgestaan door verweerder en mr. K. De rechtsbijstand had in eerste instantie betrekking op een strafzaak. Klager  was gedagvaard om op 11 november 2010 voor de politierechter te verschijnen. Klager werd verdacht van het heimelijk maken van beeld- en /of geluidsopnamen tijdens een zitting van de klachtencommissie van de politie regio Gelderland-Zuid en van het plegen van verzet  tegen zijn aanhouding. Op 2 november 2010 deelde de officier van justitie telefonisch aan verweerder mee dat de strafzaak tegen klager werd geseponeerd.

2.3    Klager was van mening dat zijn aanhouding met veel onnodig geweld had plaatsgevonden en heeft het kantoor van verweerder verzocht om hem bij te staan bij een civiele procedure tot vergoeding van de schade die hij had geleden als gevolg van het onrechtmatige politieoptreden. Aan dit verzoek hebben verweerder en mr. K. gevolg gegeven.

2.4    Bij brief van 27 juni 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder en over mr. K. De klachten van klager tegen verweerder en mr. K. waren gelijkluidend en zijn door de deken bij brieven van 5 juni 2013 ter kennis van de raad van discipline gebracht. De klachten zijn op 7 oktober 2013 door de raad van discipline behandeld onder zaaknummer 13-135 en 13-134.

2.5    Bij beslissingen van 16 december 2013 heeft de raad zowel in de klacht van klager tegen verweerder als in de klacht van klager tegen mr. K. klachtonderdeel a) (doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang van de zaak), klachtonderdeel d) (afspraken niet na te komen) en klachtonderdeel e) (niet adequaat en krachtig op te treden) gegrond verklaard en aan verweerder en aan mr. K. de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Klachtonderdeel b) (de tijd die was gemoeid met beklag over de voortgang van de zaak in rekening te brengen bij klager) en klachtonderdeel c) (bedrog te plegen bij het opstellen van de factuur) zijn door de raad in beide zaken ongegrond verklaard.

2.6    Met betrekking tot de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) (doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang van de zaak) heeft de raad zowel in de zaak tegen verweerder als in de zaak tegen mr. K. overwogen dat verweerder en mr. K. niet met de vereiste voortvarendheid aan de zaak van klager hebben gewerkt, zowel ten opzichte van de voortgang die klager in het algemeen mocht verwachten, als ook ten opzichte van de voortgang die hij op grond van de toezeggingen van verweerder en van mr. K. mocht verwachten.

2.7    Aan de beslissing om klachtonderdeel b) ongegrond te verklaren heeft de raad ten grondslag gelegd dat op 17 maart 2011 nog niet voldoende was gebleken dat er reeds onvoldoende voortvarendheid in de rechtsbijstand was betracht door verweerder en dat verweerder de tijd die op 17 april 2011 in rekening was gebracht uiteindelijk uit de nota heeft geschrapt.

2.8    Klager heeft in beide zaken hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b) en c) door de raad.

2.9    Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen a), d) en e). Mr. K. heeft in zijn zaak, hoger beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen e).

2.10    Het hof van discipline heeft in de zaak van verweerder klachtonderdeel b) (de tijd die was gemoeid met beklag over de voortgang van de zaak in rekening te brengen bij klager) alsnog gegrond verklaard. Tevens heeft het hof de aan verweerder opgelegde maatregel verzwaard tot een berisping. Het hof heeft de beslissing voor het overige bekrachtigd. Daarbij heeft het hof overwogen dat verweerder ter zitting van het hof heeft erkend dat de behandeling van de zaak van klager op punten gebrekkig is geweest en heeft verklaard dat hij daarom de door verweerder verrichte werkzaamheden op 17, 18  en 24 maart 2011 en op 5 en 13 april 2011 (in totaal 133 minuten), welke gemoeid waren met het beklag van klager over de gebrekkige voortgang in zijn dossier, zou crediteren.

2.11    In de zaak tegen mr. K. heeft het hof van discipline eveneens klachtonderdeel b) alsnog gegrond verklaard en heeft de beslissing voor het overige bekrachtigd.

2.12    Het hof van discipline heeft naar aanleiding van het beroep van verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) de overwegingen van de raad tot de zijne gemaakt en daar nog aan toegevoegd dat het tot de zorg van verweerder behoorde om zelfstandig kennis te nemen van de inhoud van het dossier van klager en de voortgang van de behandeling van dat dossier te bewaken.

2.13    Bij brief d.d. 21 juni 2014 heeft klager verweerder en zijn kantoor aangeschreven en heeft hij het kantoor verzocht om alle door klager betaalde voorschotten aan hem terug te betalen. Klager maakte in die brief aanspraak op een bedrag van in totaal € 7.262,85.

2.14    Klager heeft op 24 juli 2014 bij de geschillencommissie Advocatuur een geschil aanhangig gemaakt  tegen het kantoor. In deze procedure heeft klager terugbetaling van alle resterende voorschotten, in totaal een bedrag van € 7.262,85, en een schadevergoeding van € 1.000,-- gevorderd. Namens het kantoor is in deze procedure, door de rechtsbijstandsverzekeraar van het kantoor, Achmea, verweer gevoerd.

2.15    Bij brief d.d. 26 september 2014 heeft mr. L. Palstring van Achmea namens het kantoor onder meer het volgende geschreven:

“Zienswijze cliënte

Anders dan de heer [naam klager] stelt, was mijn cliënte niet ‘doof voor herhaaldelijk aandringen op voortgang in de zaak, kwam mijn cliënte afspraken wel degelijk na en is mijn cliënte wel degelijk adequaat en krachtig opgetreden.’ (……………)

Voorstel

Uiteraard is mijn cliënte bereid, conform uitspraak Hof klachtonderdeel b, 133 minuten (2 uur en 13 minuten), te weten een bedrag van EURO 465,75 aan de heer [naam klager] te retourneren. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: (…………………).

Dit bedrag heeft mijn cliënt reeds voldaan aan de heer [naam klager].

(……………..)”

2.16    Bij brief met bijlagen van 23 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.17    Op 30 januari 2015 heeft de Geschillencommissie zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.

Klager heeft ook een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen het kantoor van verweerder. Deze procedure loopt nog.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de toezegging om de ten onrechte in rekening gebrachte tijd die gemoeid was met het beklag te crediteren niet is nagekomen en er niet voor heeft gezorgd dat het daarmee corresponderende bedrag van € 465,75 tijdig aan klager is terugbetaald;

b)    verweerder de uitspraak van het hof van discipline van 6 juni 2014 negeert doordat in de brief d.d. 26 september 2014 van mr. L. Palstring van Achmea wordt ontkend dat verweerder doof was voor herhaaldelijk aandringen op voortgang van de zaak en doordat in die brief wordt gesteld dat verweerder afspraken wel degelijk nakwam.

3.2    Klager stelt dat zowel de raad van discipline in zijn beslissing d.d. 16 december 2013, als het hof van discipline in de beslissing d.d. 6 juni 2014 ervan uitgegaan zijn dat de kosten die door het kantoor van verweerder in rekening zijn gebracht naar aanleiding van klagers beklag over het gebrek aan voortgang in de zaak zouden worden gecrediteerd en terugbetaald aan klager.

3.3    Klager verwijt verweerder gebrek aan eerbied voor de rechterlijke autoriteiten door - in de procedure bij de geschillencommissie Advocatuur - de door de raad en het hof van discipline gegrond verklaarde klachtonderdelen opnieuw te betwisten en door in die procedure bij de geschillencommissie stellingen in te nemen die in de procedures bij de raad en het hof van discipline gefaald hebben.

3.4    Klager stelt dat verweerder door zijn toezeggingen niet na te komen en door opnieuw stellingen in te nemen die eerder gefaald hebben, opnieuw laat zien doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang en afspraken niet na te komen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij na afloop van de zitting bij het hof van discipline mr. K. heeft verzocht om voor creditering en terugbetaling van het bedrag van

€ 465,75 zorg te dragen. Verweerder heeft vervolgens steeds in de veronderstelling verkeerd dat zijn verzoek was uitgevoerd. Pas toen verweerder – eind januari 2015 - vernam dat het bedrag nog niet was ontvangen door klager heeft hij laten nagaan of klagers stelling juist was. Toen hem bleek dat het bedrag inderdaad nog niet aan klager was terugbetaald heeft hij terstond opdracht gegeven om dat alsnog te doen. Het bedrag is op 2 februari 2015 aan klager terugbetaald.

Naar aanleiding van het verwijt in klachtonderdeel b) verwijst verweerder naar het verweer dat mr. K. heeft gevoerd. Mr. K. heeft in zijn verweer gesteld dat hij het recht heeft om zich in de procedure bij de geschillencommissie Advocatuur te verweren tegen het verzoek van klager tot terugbetaling van alle door klager aan zijn kantoor betaalde declaraties.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Vast is komen te staan dat ter zitting bij het hof van discipline d.d. 31 maart 2014 de afspraak is gemaakt dat het bedrag van € 465,75 door (het kantoor van) verweerder aan klager zou worden terugbetaald. Blijkens de uitspraak van het hof van discipline d.d. 6 juni 2014 heeft verweerder ter zitting verklaard het bedrag van € 465,75 te zullen crediteren. Vast is komen te staan dat verweerder de uitvoering van deze afspraak heeft opgedragen aan mr. K. Mr. K. heeft gesteld dat hij tot het moment dat hij door de deken in kennis werd gesteld van de onderhavige klacht in de veronderstelling verkeerde dat hij de afspraak was nagekomen en dat het bedrag was terugbetaald aan klager. De brief van klager d.d. 21 juni 2014 heeft bij mr. K. geen belletje doen rinkelen omdat klager in deze brief aanspraak maakte op een veel hoger bedrag dan het bedrag van € 465,75 dat was overeengekomen.

5.3    Toen verweerder eind januari 2015 te horen kreeg dat klager zich op het standpunt stelde dat hij het bedrag van € 465,75 nog niet had ontvangen heeft verweerder direct laten uitzoeken of dit juist was en vervolgens, toen verweerder bleek dat het bedrag inderdaad nog niet was terugbetaald, heeft verweerder direct opdracht gegeven om dat alsnog te doen. Het bedrag is op 2 februari 2015 aan klager terugbetaald.

5.4    De raad overweegt dat het niet nakomen van een afspraak als de onderhavige in het algemeen niet direct een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. In dit bijzondere geval ging het echter om het een uitvloeisel van een tuchtzaak. Uit de beslissingen van de raad van discipline en van het hof van discipline blijkt dat beide colleges ervan uitgegaan zijn dat er creditering en terugbetaling van het bedrag van € 465,75 aan klager zou plaatsvinden. Met deze omstandigheid is door beide colleges in de beslissing rekening gehouden; de raad heeft (mede) daarin aanleiding gezien klachtonderdeel b) ongegrond te verklaren en het hof heeft daarmee rekening gehouden in de strafmaat.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder niet wordt gevrijwaard door het feit dat zowel hij als mr. K. zich op het standpunt stellen dat mr. K. verantwoordelijk was voor het dossier en voor de uitvoering van de gemaakte afspraak. Het feit dat verweerder ter zitting van het hof van discipline namens het kantoor heeft toegezegd dat het bedrag van € 465,75 gecrediteerd en terugbetaald zou worden aan klager bracht een bijzondere verantwoordelijkheid voor verweerder met zich mee. Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat het feit dat verweerder zich er niet van heeft vergewist of zijn toezegging was uitgevoerd en er niet voor heeft gezorgd dat de gemaakte afspraak tijdig is nagekomen een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder oplevert. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.6    Het stond verweerder vrij om in de procedure bij de geschillencommissie Advocatuur verweer te (laten) voeren tegen de verzoeken van klager op een wijze die verweerder goeddunkte. Het feit dat mr. Palstring van Achmea in haar brief d.d. 26 september 2014 (tegen beter weten in) in dezelfde bewoordingen de feiten die door het hof van discipline zijn vastgesteld heeft betwist levert geen tuchtrechtelijk verwijt op aan het adres van verweerder. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om het in het kader van een vervolgprocedure als bij de geschillencommissie niet eens te zijn met een uitspraak van het hof van discipline. Verweerder mocht in die vervolgprocedure stellingen innemen die in de tuchtprocedures zijn verworpen. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad ziet af van het opleggen van een maatregel nu de klacht voortvloeit uit het feitencomplex waarvoor verweerder al eerder een berisping is opgelegd en nu verweerder zodra hij heeft bemerkt dat hij tekortgeschoten was direct voor betaling heeft laten zorgdragen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    aan verweerder wordt geen maatregel opgelegd.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, J.H. Brouwer, K.F. Leenhouts en P.P. Verdoorn, leden en bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015.

griffier    voorzitter