ECLI:NL:TADRARL:2015:309 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-584

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:309
Datum uitspraak: 10-12-2015
Datum publicatie: 03-08-2016
Zaaknummer(s): 15-584
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken is dat onjuiste informatie is verstrekt aan de rechter. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 10 december  2015

in de zaak 15-584

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 17 november 2015 met kenmerk 2015 KNN106, door de raad ontvangen op 19 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 7 juli 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    Klager is sedert februari 2014 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote. De voormalige echtgenote van klager wordt in deze zaak bijgestaan door verweerster.

1.4    Verweerster heeft  bij brief 18 februari 2014 klager om informatie verzocht over de schulden in verband met de boedelverdeling:

[….]

“Voor wat betreft de schulden gaf cliënte aan dat er thans een hypotheek van ongeveer € 27.000,- bestaat en een persoonlijke lening van € 50.000,-, waarvan er inmiddels € 10.000,- is afgelost. Mochten er nog andere schulden zijn, dan verneem ik ook dat graag van u.”

[…..]

1.5    Op 1 juni 2015  heeft verweerster ter zitting een pleitnotitie overgelegd waarin bij punt 20 wordt vermeld:

[…..]

“De enige lasten waarvan de vrouw weet dat de man heeft zijn de hypotheeklasten. Echter aangezien de hypotheek slechts € 27.000,- bedraagt, zijn deze lasten ongeveer slechts € 100,- per maand. De man heeft derhalve wel degelijk voldoende draagkracht om een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de vrouw.”

[….]

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster aan de rechter onjuiste informatie heeft verstrekt. Dit blijkt onder meer uit de brief van 18 februari 2014 waarin verweerster aangeeft op de hoogte te zijn van een schuld van ongeveer € 65.000,-, terwijl zij ter zitting op 1 juni 2015 heeft gesteld dat er slechts een schuld is van € 27.000,-.

Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat verweerster ervan uitgaat dat alle middelen geoorloofd zijn, waaronder het op het verkeerde been zetten van de rechter. Verweerster heeft willens en wetens de rechtbank niet serieus genomen en daarmee de grens van het betamelijke overschreden.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder b genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    In het onderhavige geval verwijt klager verweerster dat zij willens en wetens onwaarheid heeft gesproken tegen de rechter, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De voorzitter is echter van oordeel dat daarvan geen sprake is. In haar brief van 18 februari 2014 maakt verweerster onderscheid tussen de totale schuldenlast en de hypothecaire schuld die € 27.000,- bedraagt. Verweerster mocht op deze informatie, die zij van haar cliënte had ontvangen, afgaan. Zij geeft bovendien aan dat, als die informatie niet juist, klager dat dient aan te geven. Klager heeft daarop aanvankelijk in het geheel niet gereageerd, maar pas maanden later in zijn verweerschrift. In haar pleitnotitie van 1 juni 2015 spreekt verweerster in het kader van de partneralimentatie enkel over de hypothecaire schuld en noemt hetzelfde bedrag als in haar brief van 18 februari 2014, te weten € 27.000,-. Derhalve kan niet geconcludeerd worden dat verweerster bewust onwaarheid heeft gesproken. Voor zover verweerster onjuiste bedragen heeft genoemd had klager daarop in de procedure kunnen reageren.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, als griffier, op 10 december 2015.

griffier                                    voorzitter