ECLI:NL:TADRARL:2015:308 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-546

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:308
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 03-08-2016
Zaaknummer(s): 15-546
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder, namens zijn cliënt,  tegenover de wederpartij heeft toegezegd dat werd afgezien van het innen van (eerder) verbeurde dwangsommen.

Beslissing van 7 december 2015

in de zaak 15-546

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 10 november 2015 met kenmerk 2015 KNN023, door de raad ontvangen op 11 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 10 februari 2015 heeft de gemachtigde van klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Klaagster heeft in 2007 een appartement verkocht aan de familie V, cliënt van verweerder. Het appartement is gelegen op de eerste verdieping boven winkelruimte en beschikte niet over aparte levering van en eigen meters voor elektriciteit en gas. Afgesproken was dat klaagster als eigenares van de winkelruimte zou zorgen voor afkoppeling van de gas-en elektravoorziening van het bedrijfsgedeelte en voor plaatsing van eigen meters voor het appartement zou zorgen. Klaagster heeft dit niet tijdig gedaan, waardoor zij de energiekosten van de familie V. heeft betaald. Klaagster heeft van de familie V. betaling van deze kosten gevorderd en de familie V. heeft van klaagster de aanleg van eigen leidingen en meters geëist. Tussen partijen zijn verscheidene procedures gevoerd.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij zich niet heeft gehouden aan de tijdens de schorsing van de zitting van de Voorzieningenrechter van 13 oktober 2014 gedane onvoorwaardelijke toezegging om niet tot inning van de dwangsommen over te gaan.

Ter toelichting voert klaagster aan dat er op 23 april 2014 een kort geding heeft plaats gevonden tussen klaagster en de familie V. Ter zitting is een vaststellingsovereenkomst gesloten, die onder meer inhield dat klaagster zou zorgen voor levering van gas, water en elektriciteit aan de familie V., op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-nakoming met een maximum van € 5.000,-. Daarna is er discussie ontstaan over de vraag of klaagster zich al dan niet aan de op 23 april 2014 gemaakte afspraken hield en is een tweede kort geding gevoerd op 13 oktober 2014. Tijdens dit kort geding is een schikking beproefd. Daarbij heeft de directeur van klaagster aan verweerder gevraagd of de familie V. bereid was af te zien van het incasseren van de dwangsommen, waarop verweerder, in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, bevestigend heeft geantwoord. Op basis van deze toezegging heeft klaagster op 13 oktober 2014 de vaststellingsovereenkomst gesloten.

Vervolgens heeft verweerder op 15 oktober 2014 het proces-verbaal van 23 april 2014 laten betekenen en aanspraak gemaakt op de maximale dwangsom van € 5.000,-. Verweerder bleek niet bereid zijn standpunt te herzien.

3    VERWEER

Voor zover van belang komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Klaagster is van mening dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij zich - kort samengevat - niet heeft gehouden aan een op 13 oktober 2014 gedane toezegging, die zou inhouden dat verweerder (namens zijn cliënt) geen aanspraak zou maken op een eerdere, tijdens het kort geding op 23 april 2014, gemaakte afspraak ter zake van de verschuldigdheid van een dwangsom bij niet-nakoming van die afspraak.

4.2    De voorzitter overweegt dat in het proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2014 een dergelijke toezegging niet is te lezen. Gelet op het belang van een dergelijke toezegging mag er van worden uitgegaan dat de gemachtigde van klaagster er op zou hebben toegezien dat deze in de vaststellingsovereenkomst zou zijn opgenomen. Nu een dergelijke toezegging niet uit de vaststellingsovereenkomst noch anderszins blijkt, en verweerder het bestaan ervan uitdrukkelijk ontkent, moet het er voor gehouden worden dat deze niet is gedaan. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat verweerder de dwangsommen ook niet heeft pogen te innen. De klacht is kennelijk ongegrond. 

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 7 december 2015.

griffier                      voorzitter