ECLI:NL:TADRARL:2015:284 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-590

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:284
Datum uitspraak: 16-12-2015
Datum publicatie: 29-06-2016
Zaaknummer(s): 15-590
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Sprake van onbehoorlijk handelen faillissementscurator. Voorzitter oordeelt deel klachten kennelijk niet-ontvankelijk (geen eigen belang) en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van 11 december 2015

in de zaak 15-590

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 november 2015 met kenmerk RvT 15-0145/TRC/ml, door de raad ontvangen op 25 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 9).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    Op 27 november 2012 is RV B.V. (hierna: RV) failliet verklaard met benoeming van verweerder tot curator. Klager was bestuurder van RV. RV heeft een aantal investeringsfondsen opgericht: zes commanditaire vennootschappen en één maatschap. De cv’s werden ten tijde van het uitspreken van het faillissement beheerd door RV. De heer L. was beheerder van de maatschap.

1.2    De heer L. vertegenwoordigt tevens één of meerdere stichtingen die gedupeerde beleggers bijstaat, gedupeerd door het handelen van klager als bestuurder van RV. Door één van die stichtingen is een boedelbijdrage betaald om een kort geding te kunnen voeren tegen klager.

1.3    Klager en zijn echtgenote zijn allebei bij vonnis d.d. [datum] 2014 van de rechtbank [….] te [plaats] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. H. tot curator. Klager heeft het hoger beroep tegen zijn faillietverklaring ingetrokken. Het Gerechtshof [….] heeft bij arrest d.d. [datum] 2014 het vonnis tot faillietverklaring van de echtgenote van klager bekrachtigd.

1.4    Bij brief van 7 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    als curator steekpenningen aan te nemen, dan wel zich te laten omkopen door de heer L., en onjuistheden in de faillissementsverslagen op te nemen, met als bedoeling om klager in privé te schaden. Tevens schaadt verweerder met diens handelen als curator de belangen van de schuldeisers van het gefailleerde RV.

b)    vanwege zijn financiële problemen als curator het persoonlijk faillissement van klager en van diens echtgenote aan te vragen, waardoor zij buitensporig zijn geschaad;

c)    het Gerechtshof te hebben misleid met valse steunvorderingen, waardoor de echtgenote van klager ten onrechte failliet is verklaard.

3    VERWEER

3.1    Het gemotiveerder verweer komt, voor zover relevant, bij de bespreking van de klachten aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van faillissementscurator van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De wet geeft in artikel 69 Fw aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk een klacht in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator bij het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel.

4.3    De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.  Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de verschillende klachtonderdelen als volgt.

ad klachtonderdeel a)

4.4    Dit verwijt ziet onder meer op het beweerdelijk aannemen van steekpenningen door verweerder als curator, althans het zich laten omkopen door de heer J., om klager daarmee in privé te schaden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Met toestemming van de rechter-commissaris is door verweerder een boedelbijdrage onder voorwaarde geaccepteerd. Die bijdrage, die bij het realiseren van voldoende actief als boedelschuld zou worden afgewikkeld, is betaald door een stichting van gedupeerde beleggers, vertegenwoordigd door de heer L., om een procedure te voeren tegen klager. Ook voor die procedure had de rechter-commissaris haar goedkeuring aan verweerder gegeven. Dat verweerder zich hiermee in zijn functie als curator heeft misdragen is de voorzitter niet gebleken.

4.5    Verweerder legt verantwoording over zijn handelen af aan de rechter-commissaris en in de faillissementsverslagen. Het had op de weg van klager gelegen om zich met zijn bezwaren over de inhoud van de faillissementsverslagen tot de rechter-commissaris te wenden, hetgeen klager heeft nagelaten, althans daarvan is niet gebleken. De rechter-commissaris - en niet verweerder - droeg immers verantwoordelijkheid voor de in de ogen van klager gestelde onjuistheden in de verslagen. Nu klager ook overigens niet met concrete feiten heeft onderbouwd waarom verweerder met zijn handelen als curator het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt. De voorzitter acht dit klachtonderdeel in zoverre kennelijk ongegrond.

4.6    Indien de schuldeisers van RV van mening zijn dat zij door voornoemd handelen van verweerder geschaad zijn, dienen zij daartoe zelf actie te ondernemen. Het ontbreekt klager daarbij aan een eigen belang, zodat klager op dit onderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

ad klachtonderdeel b)

4.7    Blijkens de processtukken heeft verweerder met toestemming van de rechter-commissaris de faillissementen van klager en zijn echtgenote aangevraagd. Dit handelen door verweerder past binnen de uitvoering van zijn taak als curator. Dat klager het daarmee niet eens is, is geen relevante onderbouwing van de stelling dat van misdragingen door verweerder sprake is geweest. De voorzitter acht ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.8    De voorzitter overweegt dat het klachtrecht slechts toekomt aan degene die in een eigen belang is getroffen. Met dit klachtonderdeel heeft klager geen eigen belang. Het gaat immers om de appelprocedure van de echtgenote van klager, waarbij klager verweerder verwijt dat hij daarbij onjuiste informatie heeft gegeven over de steunvorderingen van zijn echtgenote. Ten aanzien van dit klachtonderdeel acht de voorzitter klager dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in klachtonderdeel a), voor zover klager daarin namens de schuldeisers van RV klaagt, en in klachtonderdeel c), waarbij klager namens zijn echtgenote klaagt, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

de klacht in de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van    mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 december 2015.

griffier    voorzitter