ECLI:NL:TADRARL:2015:282 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-230

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:282
Datum uitspraak: 12-08-2015
Datum publicatie: 29-06-2016
Zaaknummer(s): 15-230
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over optreden advocaat wederpartij; wel ontvankelijk, klacht is binnen een redelijke termijn ingediend. Voorzittersbeslissing; klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 augustus 2015

in de zaak 15-230

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 27 juli 2015 met kenmerk 14/123, door de raad ontvangen op 28 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 2 oktober 2014, aangevuld met brieven van 8 december 2014 en 16 mei 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    Verweerster is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klager in een strafrechtelijke kwestie. Begin januari 2012 heeft de ex-partner van klager zonder medeweten en toestemming van klager hun zoon, C., waarover klager en zijn ex partner gezamenlijk het gezag hadden, meegenomen naar het buitenland (S). Klager heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie.

1.4    Nadat de rechtbank L. bij beschikking van 22 maart 2012 had bepaald dat het gezag over C. voortaan alleen aan klager toekomt, heeft klager met behulp van een televisieprogramma C. teruggehaald naar Nederland.

1.5    Bij brief van 13 augustus 2012 heeft verweerster zich namens de ex-partner van klager tot het Openbaar Ministerie (O.M.) gewend  Over de inhoud van deze brief (aangifte dan wel een verzoek tot het opmaken van een proces-verbaal van aangifte) zijn partijen verdeeld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster op 13 augustus 2012, namens de ex-partner van klager, valse aangifte heeft gedaan van ontvoering, onttrekking van een minderjarige aan het wettelijk gezag, gijzeling en geheimhouding van de verblijfplaats van een minderjarige. Verweerster wist dat klager eenhoofdig gezag had over C. op het moment dat klager C. meenam naar Nederland. Klager heeft sedert medio 2013, toen hem ter ore kwam dat verweerster aangifte tegen hem had gedaan, pogingen gedaan om duidelijkheid te krijgen over de aangifte. Pas op 25 september 2014 heeft klager van het O.M. een reactie gekregen, zodat hij  niet eerder een klacht heeft kunnen indienen.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Primair stelt verweerster dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat de klacht betrekking heeft op een handeling van ruim twee jaar geleden. Klager moet eerder dan op 25 september 2014 op de hoogte zijn geweest van het verzoek tot aangifte.

3.2    Subsidiair voert zij aan dat zij geen aangifte heeft gedaan, maar slechts heeft verzocht om, namens haar cliënte, proces-verbaal van aangifte op te maken. Verweerster heeft in haar brief van 13 augustus 2012 aan het O.M. gemeld dat klager op grond van de beschikking van 22 maart 2012 eenhoofdig gezag had. Omdat in S geen exequatur was gevraagd, heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat voornoemde beschikking geen rechtskracht had in S., zodat het meenemen van C. naar Nederland een strafbaar feit oplevert. Klager heeft geen aangifte gedaan tegen verweerster wegens het doen van een valse aangifte, zodat niet is komen vast te staan dat daar sprake van is. Uit de in de klacht genoemde brief van het O.M. van 25 september 2014, die onvolledig is,  blijkt niet dat de zaak is geseponeerd, maar dat strafrechtelijke afdoening niet de voorkeur geniet en om die reden niet tot strafvervolging wordt overgegaan. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat klager geen strafrechtelijk verwijt zou treffen.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. De kwestie speelde in 2012 maar klager heeft aangevoerd dat hij eerst via de brief van het O.M. van 25 september 2014 heeft kennis genomen van het litigieuze handelen van verweerster. Niet gebleken is dat klager reeds eerder kennis droeg van de gestelde aangifte. Derhalve is de voorzitter van oordeel dat klager niet te laat is met indiening van zijn klacht. Klager is derhalve ontvankelijk.

4.3    Vervolgens stelt de voorzitter vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, dan wel anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn/haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.4    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat verweerster gemotiveerd heeft uiteen gezet waarom verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte het aangewezen oordeelde om aangifte te doen (dan wel een verzoek tot het opmaken van een proces-verbaal van aangifte)  tegen klager wegens het ontvoeren van de zoon van klager en zijn ex-partner. Verweerster heeft in haar verweer, bij brief van 19 november 2014 aan de deken, de feiten en de juridische argumenten waarop de aangifte was gebaseerd, uiteen gezet, die door klager niet zijn weersproken. De voorzitter is van oordeel dat van die argumenten op zichzelf genomen niet op voorhand gezegd kan worden dat deze onjuist zijn. Het feit dat het O.M. niet tot vervolging van klager is overgegaan, betekent niet dat verweerster ten onrechte aangifte, dan wel een verzoek tot het opmaken van een proces-verbaal van aangifte, heeft gedaan. Zulks blijkt ook niet uit de brief van het O.M. van 25 september 2014 aan klager. Verweerster heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 12 augustus 2015.

griffier    voorzitter