ECLI:NL:TADRARL:2015:277 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-239

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:277
Datum uitspraak: 19-08-2015
Datum publicatie: 16-06-2016
Zaaknummer(s): 15-239
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht tegenn advocaat wederpartij over uitlatingen ter zitting kennelijk ongegrond.

Beslissing van 19 augustus 2015

in de zaak 15-239

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 3 augustus 2015 met kenmerk RvT [nr.], door de raad ontvangen op 4 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (genummerd van 1 tot en met 5).

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster heeft de echtgenote van klager bijgestaan in diens echtscheidingsprocedure. In het kader van de daaraan voorafgaande voorlopige voorzieningenprocedure heeft verweerster een schriftelijke verklaring d.d. 2 december 2013 van de heer en mevrouw R. in het geding gebracht.

1.3    Tevens heeft verweerster de heer en mevrouw R. in een door klager bij de rechtbank Den Haag, sector kanton, aangespannen procedure bijgestaan. Daarbij was in geschil of de heer en mevrouw R. met hun schriftelijke verklaring, zoals genoemd onder 1.2 hiervoor, onrechtmatig jegens klager hebben gehandeld. Op 12 november 2014 heeft in die zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is klager in persoon verschenen en werd hij bijgestaan door mr. [L]. Mevrouw R. is in persoon verschenen en bijgestaan door verweerster. In het op 23 december 2014 gewezen vonnis heeft de kantonrechter de vordering van klager afgewezen. Klager heeft hoger beroep ingesteld.

1.4    Bij brief van klager, ontvangen door de deken op 12 december 2014, heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster tijdens de comparitie van partijen op 12 november 2014 in de zaak tussen klager en de heer en mevrouw R. de kantonrechter opzettelijk heeft voorgelogen over het gebruik door haar van de schriftelijke verklaring d.d. 2 december 2013 van de heer en mevrouw R. in de voorlopige voorzieningen/ echtscheidingsprocedure jegens de toenmalige echtgenote van klager.

2.2    Ter toelichting op de klacht stelt klager dat verweerster tijdens genoemde comparitie ten overstaan van de kantonrechter uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij voornoemde schriftelijke verklaring uitsluitend in de echtscheidingsprocedure had ingebracht en dat alleen de rechtbank van die verklaring had kennisgenomen. Daarmee heeft verweerster de kantonrechter opzettelijk onjuist voorgelicht omdat diezelfde verklaring ook door verweerster aan de politie, de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg is toegezonden. Daarop gewezen door klager heeft verweerster ten onrechte geweigerd haar informatie aan de kantonrechter te rectificeren.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht gemotiveerd verweer. Haar verweer komt bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de op basis van jurisprudentie van het hof van discipline geldende maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als de advocaat in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Niet is komen vast te staan dat verweerster tijdens de genoemde comparitie van partijen in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dat blijkt niet uit het overgelegde proces-verbaal van die comparitie op 12 november 2014. Naar het oordeel van de voorzitter is aannemelijk dat verweerster, zoals zij in haar verweer aanvoert, in de voorlopige voorzieningenprocedure, die kennelijk (mede) ging om de toevertrouwing van de kinderen aan klager of aan zijn toenmalige echtgenote, de schriftelijke verklaring van de heer en mevrouw R. niet alleen aan de rechtbank heeft overgelegd. Krachtens het in dergelijke zaken toepasselijke Procesreglement van de rechtbank was verweerster immers verplicht om afschriften van alle processtukken, dus ook van de betreffende schriftelijke verklaring, aan de Raad voor de Kinderbescherming toe te sturen, evenals aan Bureau Jeugdzorg vanwege hun betrokkenheid door de ondertoezichtstelling van de kinderen van klager. Ook als waar zou zijn dat verweerster uitdrukkelijk tijdens de comparitie heeft verklaard dat zij genoemde schriftelijke verklaring alléén in de echtscheidingsprocedure heeft gebruikt, dan valt niet in te zien dat klager daardoor is benadeeld. Het begrip “echtscheidingsprocedure” kan in de context ruim worden opgevat, zodat daarbij betrokken instanties als de Raad voor de Kinderbescherming en mogelijk ook Bureau Jeugdzorg vanzelfsprekend op de hoogte moeten zijn van relevante stukken, waaronder van de onderhavige verklaring van de heer en mevrouw R. Verder is niet aannemelijk dat de kantonrechter op het hem voorgelegde geschil tussen klager en de heer en mevrouw R. anders had beslist als aan de kantonrechter zou zijn meegedeeld dat óók de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg van de inhoud van de verklaring op de hoogte zijn geweest.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 augustus 2015.

griffier    voorzitter