ECLI:NL:TADRARL:2015:232 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-475

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:232
Datum uitspraak: 19-11-2015
Datum publicatie: 05-05-2016
Zaaknummer(s): 15-475
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening wordt door de voorzitter kennelijk ongegrond verklaard.

Beslissing van 19 november 2015

in de zaak 15-475

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland van 20 oktober 2015 met kenmerk RvT 15-0197/TRC/ml, door de raad ontvangen op 21 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 5).

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Namens klaagster is door een andere advocaat dan verweerder een bezwaarschrift en vervolgens een aanvullend bezwaarschrift ingediend tegen een beslissing van het UWV om de WAO-uitkering van klaagster te verlagen. Verweerder heeft de belangenbehartiging overgenomen.

1.3    Op 16 februari 2015 vond in de WAO-zaak de hoorzitting plaats, waarbij klaagster en verweerder aanwezig waren.

1.4    De beslissing op bezwaar d.d. 12 mei 2015 is bij brief van 13 mei 2015 door een kantoorgenoot van verweerder aan klaagster gestuurd.

1.5    Tijdens de vakantie van verweerder is regelmatig telefonisch of via whatsapp contact geweest tussen klaagster en verweerder of zijn kantoor. Op 26 mei 2015 heeft klaagster telefonisch aan een medewerker op het kantoor van verweerder laten weten dat de ARAG haar dossier zou overnemen. De ARAG heeft geen contact gezocht met verweerder.

1.6    Bij brief van 4 juni 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    haar belangen in een procedure in de zaak tegen het UWV slecht te behandelen;

b)    niet te voldoen aan haar verzoek om haar dossier te retourneren.

2.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zaak slecht heeft behandeld, dat hij te laat op de hoorzitting is verschenen en geen beroep tegen de beslissing van het UWV heeft ingesteld. Op verzoek van klaagster heeft de ARAG daartegen beroep ingesteld, zodat het onnodig was dat verweerder, die daartoe ook geen toestemming van klaagster had gekregen, om alsnog beroep in te stellen. Voorts acht klaagster het onjuist dat verweerder met vakantie is gegaan en de zaak verder door zijn secretaresse heeft laten afhandelen.

3    VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a)

4.2    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3    Op basis van de overgelegde stukken is niet komen vast te staan dat verweerder de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd. Verweerder heeft als opvolgend advocaat de zaak voorafgaand aan de hoorzitting met klaagster besproken. Ondanks zijn verlate aankomst bij de hoorzitting, heeft verweerder klaagster tijdens de behandeling van haar zaak bijgestaan. Dat verweerder onvoldoende was voorbereid is, na betwisting daarvan door verweerder en bij gebreke van stukken die die stelling onderbouwen, niet komen vast te staan. Tijdens zijn vakantie heeft verweerder meermalen contact met klaagster gehad en heeft hij ervoor gezorgd dat een kantoorgenoot de beslissing op het bezwaar terstond aan klaagster heeft toegezonden. In de begeleidende brief is klaagster gewezen op de beroepstermijn. Haar is geadviseerd om het instellen van beroep na de vakantie van verweerder - nog tijdig - met hem te bespreken. Klaagster heeft echter in die tussenliggende periode aan de ARAG verzocht om beroep in te stellen. Dat verweerder voor de zekerheid na terugkeer van zijn vakantie, zonder toestemming van klaagster, voorlopig beroep heeft ingesteld, kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat termijnen worden gestuit. Niet is gebleken dat klaagster door deze handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft nadien het ingestelde beroep voor klaagster alsnog ingetrokken en daarvoor geen kosten in rekening gebracht. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat een kantoorgenoot tijdens zijn vakantie afwijzend heeft gereageerd op het verzoek van klaagster om haar dossier te retourneren. Daarover diende verweerder na terugkeer van zijn vakantie zelf te beslissen. Nu niet is gebleken dat de ARAG een verzoek om overdracht van het dossier heeft gedaan, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 november 2015.

griffier    voorzitter