ECLI:NL:TADRARL:2015:214 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-64

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:214
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 12-04-2016
Zaaknummer(s): 15-64
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Verwijt betreft onvoldoende kwaliteit van de advisering, zowel toen verweerder optrad als de advocaat van klagers als in de daarop volgende periode toen verweerder in verband met ziekte als advocaat had moeten terugtreden maar nog wel een begeleidende rol als adviseur vervulde. Ongegrond. Niet gebleken dat sprake was van verjaring van de vordering van klagers tegenpartij waar verweerder ten onrechte geen beroep zou hebben gedaan.  

Beslissing van 7 december

in de zaak 15-64

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 april 2015 met kenmerk [A], door de raad ontvangen op 15 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van zowel klagers als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 vermelde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen, alsmede van het proces-verbaal van de op 24 september 2012 gehouden comparitie van partijen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klagers hebben een bedrijf in natuurstenen vloeren. In november 2001 hebben zij een marmeren vloer gelegd in de woning van de heer en mevrouw [G], hierna te noemen ‘[G]’.

2.3 Bij brief d.d. 14 december 2004 zijn klagers door de Stichting Rechtsbijstand te [Z] namens [G] aangeschreven over klachten aan de vloer, zijn zij aansprakelijk gesteld voor de schade en gesommeerd tot vervanging van de vloer.

2.4 Klagers hebben in maart 2006 verweerder verzocht hun belangen in deze te behartigen. Nadat een poging om tot een minnelijke oplossing te komen was mislukt is op verzoek van de advocaat van [G] in 2007 door de rechtbank [Z] een deskundige benoemd, die op 7 oktober 2008 een voor klagers ongunstig rapport heeft uitgebracht. Vervolgens is opnieuw geprobeerd een minnelijke oplossing te bereiken. Die onderhandelingen zijn begin 2011 voor klagers onverwacht beëindigd, waarna [G] een dagvaardingsprocedure tegen klagers aanhangig heeft gemaakt tot enkel schadevergoeding. Hij vorderde niet langer herstel van de vloer.

2.5 Verweerder was om gezondheidsredenen niet in staat de belangen van klagers in die procedure te behartigen en heeft klagers begeleid naar het kantoor van mr. [B] die de zaak in behandeling heeft gegeven aan zijn kantoorgenote mr. [C].

2.6 Verweerder had aangeboden op de achtergrond bij de zaak betrokken te blijven. Op verzoek van klager heeft hij zowel de concept conclusie van antwoord als de concept conclusie van dupliek bestudeerd en van voorstellen voor aanvullingen c.q. wijzigingen voorzien.

2.7 Naar aanleiding van verweerders commentaar op de conclusie van antwoord heeft klager verweerder laten weten het vreemd te vinden dat [C] in die conclusie geen melding had gemaakt van de onderhandelingen die hadden plaatsgevonden. Verweerder heeft daarop aan klagers uitgelegd dat het advocaten op grond van de gedragsregels niet is toegestaan in rechte een beroep te doen op voorafgaande schikkingsonderhandelingen.

2.8 Later is verweerder uit een e-mail van [C] van 27 oktober 2011, waarin zij hem vroeg of hij bereid was in te stemmen met opheffing van confraternaliteit van de door hem op 23 december 2010 aan de wederpartij toegezonden concept-vaststellingsovereenkomst die zij kort tevoren van klagers had ontvangen, duidelijk geworden dat zij kennelijk een aanzienlijke deel van het dossier miste.

2.9 De stukken die betrekking hadden op de schikkingsonderhandelingen in de periode van 14 november 2008 tot en met 23 december 2010 had verweerder bij overdracht van het dossier in een aparte map gedaan. Na heen en weer mailen en bellen is de map uiteindelijk boven water gekomen. Begin januari 2012 bleek dat daarvoor op het kantoor van [C] een extra hangmap was aangemaakt zonder dat in het hoofddossier naar die map werd verwezen. [C] heeft voor deze gang van zaken op 13 januari 2012 haar excuses aan klagers aangeboden.

2.10 De relatie van klagers met [C] is daarna bij gebrek aan voldoende vertrouwensbasis beëindigd. De behandeling van de zaak is overgenomen door mr. [D] te Amsterdam, die klagers heeft bijgestaan ter comparitie van 24 september 2012. Daar is kort samengevat afgesproken dat klager onder leiding van een door de rechtbank benoemde deskundige de vloer zou demonteren en opnieuw leggen. Wanneer hij zou kunnen aantonen dat de scheurvorming en verzakkingen niet als het gevolg van zijn eerdere werkzaamheden konden worden beschouwd, zou [G] de helft van de kosten en uren voldoen alsmede de kosten van de deskundige. Zo is geschied. Het verjaringsverweer hebben klagers daarmee laten vallen.

2.11 Bij brief van 10 september 2013, aangevuld bij brieven van 28 september 2013, 26 maart, 12 april, 23 juni, 18 juli en 2 september 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft verzuimd klagers te wijzen op de verjaring van de vordering na 3 jaar en de klaagtermijn van 9 maanden;

b) gebreken in de stukken van mr. [C] niet heeft opgemerkt; klagers doelen hier op de omstandigheid dat [C] bij het schrijven van haar conclusies niet heeft geput uit de correspondentie uit de periode van 14 november 2008 tot en met 23 december 2010; volgens klagers had dit aan verweerder moeten zijn opgevallen en had hij [C] op die correspondentie moeten attenderen;

c) door zijn nalatigheden aan klagers schade heeft berokkend, omdat klagers tijdens de comparitie op 24 september 2012 het verjaringsargument hebben moeten laten vallen teneinde [G] ertoe te bewegen zijn claim van € 84.000,00 te laten vallen.

3.2 De klacht ziet zowel op verweerders optreden als advocaat van klagers in de periode van begin 2006 tot begin 2011, als op de periode nadat mr. [C] de behandeling van de zaak had overgenomen en verweerder ter ondersteuning van mr. [C] en klagers op de achtergrond bij de zaak betrokken was gebleven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij bij de overdracht van de zaak met klagers heeft afgesproken dat hij op de achtergrond bij de zaak betrokken zou blijven, voornamelijk om de juistheid van de aangevoerde feiten te controleren. Hij heeft de door [C] opgestelde stukken gelezen en van commentaar voorzien. Ook is hij bij de besprekingen van [C] met klagers aanwezig geweest. Voor deze werkzaamheden heeft hij niets in rekening gebracht. Na 12 januari 2012 is hij niet meer bij de zaak betrokken geweest.

4.2 Duidelijk was dat het beleid in de procedure vanaf de overname van het dossier door mr. [C] zou worden bepaald. Vanaf de overdracht van het dossier was mr. [C] formeel de advocaat van klagers en was zij leidend in de te voeren tactiek.

4.3 De door klagers genoemde verjaringstermijnen zeggen hem niets. [G] heeft binnen de in titel 12 van Boek 7 BW van toepassing zijnde verjaringstermijn van 10 jaar terzake de gebreken geprotesteerd. Nadien heeft [G] steeds tijdig de met de sommatiebrief van 14 december 2004 ingegane termijn voor het instellen van een rechtsvordering van 2 jaar gestuit (voor de genoemde termijn zij verwezen naar artikel 7:761 lid 1 BW).

4.4 In mei 2002 waren de scheuren al door [G] ontdekt. Daar heeft toen meteen een bespreking over plaatsgevonden. In 2003 en 2004 hebben opnieuw besprekingen plaats gevonden.

4.5 Volgens verweerder was met name klager er veel aan gelegen om aan te tonen dat hij wel goed werk had geleverd. Een beroep op verjaring zou hem daarbij niet hebben geholpen.

4.6 Verweerder ziet niet hoe hij uit de conclusie van antwoord had kunnen, dan wel had moeten opmaken dat mr. [C] bij het schrijven daarvan geen kennis had genomen van het deel van het dossier dat betrekking had op de schikkingsonderhandelingen.

4.7 Verweerder betwist het bestaan van een causaal verband tussen zijn handelen en de door klagers gestelde schade.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

5.2 Blijkens klagers’ toelichting ter zitting ziet dit onderdeel van hun klacht op de omstandigheid dat [G] zich niet tijdig na het ontdekken van de gebreken in de vloer daarover bij klagers heeft beklaagd, een en ander in de zin van artikel 7:23 lid 1 en/of 6:89 BW. Verweerder heeft er echter op gewezen dat er in de periode tot aan de aansprakelijkstelling door de Stichting Rechtsbijstand (namens [G]) in 2004 diverse contacten over de geconstateerde gebreken hebben plaatsgevonden. Klagers hebben dat niet weersproken. Nu er geen aanwijzing is dat [G] niet aan de hiervoor vermelde klachtplicht heeft voldaan heeft verweerder klagers daarop ook niet hoeven wijzen. 

5.3 Wat ook de rechter tijdens de comparitie van 24 september 2012 in verband met de vorderingen van [G] mag hebben gezegd over een verval van rechten of een mogelijke verjaring: een verval van rechten door een niet tijdig klagen door [G] (in de zin van artikel 7:23 lid 1 en/of artikel 6:89 BW) is niet komen vast te staan, evenmin als overschrijding van een verjaringstermijn. Klagers zijn op dit punt dan ook niet in enig belang geschaad. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

 ad klachtonderdeel b)

5.4 Anders dan klagers ziet de raad niet dat verweerder uit de door mr. [C] geconcipieerde (concept) conclusie van antwoord had moeten opmaken dat mr. [C] kennelijk een belangrijk deel van het dossier niet had bestudeerd, laat staan dat dit zijn oorzaak zou hebben gevonden in het niet hebben ontvangen van dat dossiergedeelte. Uit de omstandigheid dat in het concept niets was opgenomen over de correspondentie met de gemachtigde van klagers had verweerder dit niet hoeven afleiden nu deze correspondentie als confraterneel kon worden aangemerkt en/of niet van belang was voor de zaak, althans het belang ervan niet is komen vast te staan. . Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.5 Gelet op de voorgaande beoordeling ziet de raad , anders dan klagers, niet dat klagers tijdens de comparitie iets van hun verweer hebben laten vallen. Zij hebben een schikking getroffen op een moment dat zij van alle feiten en juridische argumenten op de hoogte waren. Zij zijn ondanks het in hun ogen vervallen recht om nog te klagen akkoord gegaan met een schikking. De inhoud van de schikking sluit aan op hetgeen verweerder daarover heeft gesteld, namelijk dat deze aan de zijde van klagers is ingegeven door de wens om aan te kunnen tonen dat hij goed werk had opgeleverd. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht van klagers tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015.

Griffier    voorzitter