ECLI:NL:TADRARL:2015:203 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-451

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:203
Datum uitspraak: 05-11-2015
Datum publicatie: 24-03-2016
Zaaknummer(s): 15-451
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen de advocaat van de wederpartij over diens handelen na ontruiming van zijn cliënten als huurders op de camping van klaagster wordt door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing van 5 november 2015

in de zaak 15-451

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 september 2015 met kenmerk RvT 15-0126/TRC/ml, door de raad ontvangen op 1 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 4).

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster exploiteert een camping. Op 24 juli 2014 heeft de gemeente aan klaagster een last onder dwangsom opgelegd om de bewoning op de camping, waar volgens het geldende bestemmingsplan alleen recreatief gebruik van de camping is toegestaan, te staken en de caravans die worden gebruikt voor (niet-recreatieve) bewoning te verwijderen.

1.3    Bij brief van 16 februari 2015 heeft klaagster aan de betreffende huurders meegedeeld dat zij, gelet op de aanzegging van de gemeente, op 20 februari 2015 de standplaats dienen te ontruimen. Daarnaast heeft klaagster bericht aan die huurders dat op 20 februari 2015 de nutsvoorzieningen zullen worden afgesloten.

1.4    Op 17 februari 2015 heeft de gemeente, na overleg met de betreffende huurders op de camping, aan die huurders laten weten dat de gemeente gedurende de periode van 9 februari 2015 tot 9 mei 2015 niet tot handhaving zal overgaan op de camping van klaagster. Klaagster is hiervan op de hoogte gesteld.

1.5    De kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort) heeft op 20 februari 2015 in kort geding vonnis gewezen - welk vonnis nader schriftelijk is uitgewerkt op 24 februari 2015 – tussen enerzijds zeven huurders van een standplaats op de camping als eisers, allen bijgestaan door verweerder, en anderzijds - onder meer - klaagster als gedaagde. De kantonrechter heeft - onder meer - klaagster veroordeeld om de ontruiming en het afsluiten van de nutsvoorzieningen (water komende uit het toiletgebouw; elektra) van de respectieve standplaatsen en/of caravans na te laten tot 1 april 2015 en haar voorts veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag per eiser voor elke dag dat klaagster na betekening van het vonnis nalaat aan de hiervoor genoemde veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,- per eiser.

1.6    Verweerder heeft namens zijn cliënten het vonnis in kort geding op 23 februari 2015 aan klaagster laten betekenen.

1.7    Klaagster heeft op 1 maart 2015 de toercaravans van twee huurders laten verwijderen van de camping.

1.8    Bij exploit van 26 maart 2015 heeft verweerder namens die twee huurders aan klaagster aangezegd dat zij met de ontruiming vanaf 1 maart 2015 in strijd met het vonnis in kort geding heeft gehandeld en daardoor het maximale bedrag ad € 20.000,- heeft verbeurd.

1.9    Bij brief van 26 maart 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ten onrechte dwangsommen aan te zeggen aan klaagster, waardoor verweerder onrechtmatig jegens haar handelt;

b)    toevoegingen aan te vragen voor mensen die daarvan niet op de hoogte waren.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klaagster dat zij wegens de betalingsachterstand van twee huurders, en gelet op hun aankondiging ook niet meer te zullen betalen, de toercaravans van deze twee huurders op 1 maart 2015 van de camping heeft laten verwijderen. Volgens klaagster staat deze actie volledig los van het vonnis in kort geding, waarin immers niet is bepaald dat huurders van een standplaats op de camping geen huur meer hoeven te betalen. Verweerder maakt dan ook misbruik van het vonnis in kort geding om namens twee wanbetalers dwangsommen aan te zeggen op grond van de ontruiming, die volkomen terecht was.

2.3    Wat betreft klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerder ook voor een huurder een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl die huurder al was vertrokken met twee maanden huurachterstand en die persoon niet één van de eisers in het kort geding was.

3    VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

3.1    De cliënt van verweerder betwist dat hij een huurachterstand had zodat zijn ontruiming op 1 maart 2015 in strijd was met het vonnis in kort geding waardoor dwangsommen zijn verbeurd. Dat van een vermeende betalingsachterstand sprake was heeft klaagster ook niet ter sprake gebracht tijdens de behandeling van het kort geding. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

3.2    Voorts ontkent verweerder dat hij toevoegingen heeft aangevraagd voor personen die hem daarvoor geen toestemming zouden hebben gegeven. Verweerder heeft voor de door klaagster genoemde ex-huurder een toevoeging aangevraagd en verkregen om hem te adviseren over de mogelijkheden van een procedure tegen klaagster. Die persoon heeft daarvan vervolgens afgezien. Dat is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan, onder meer, worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

ad klachtonderdeel a)

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Het stond verweerder vrij om af te gaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft verteld over de betalingssituatie. Op basis daarvan achtte verweerder het, als behartiger van de belangen van zijn cliënt, noodzakelijk om op grond van de uitspraak in kort geding de dwangsommen aan klaagster aan te zeggen. Of sprake is van een betalingsachterstand van de cliënt (of cliënten) van verweerder, zoals klaagster betoogt, is in feite een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.2 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken. Het is aan klaagster om desgewenst een executiegeschil bij de civiele rechter aanhangig te maken.  Gelet op het voorgaande acht de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4    De voorzitter is van oordeel dat klaagster het verwijt dat verweerder zonder toestemming voor personen toevoegingen heeft aangevraagd, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. 

BESLISSING

De voorzitter:

wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 november 2015.

griffier    voorzitter