ECLI:NL:TADRARL:2015:2 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-212

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:2
Datum uitspraak: 14-01-2015
Datum publicatie: 15-01-2015
Zaaknummer(s): 14-212
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding redelijke termijn.

Beslissing van 14 januari 2015

in de zaak 14-212

 naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 22 december 2014 met kenmerk RvT 14-0230 door de raad ontvangen op 23 december 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de bij deze brief gevoegde inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 6.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft klaagster in 2000 gedurende een korte periode als advocaat bijgestaan. Kort nadat hij zijn werkzaamheden was begonnen werd hij benaderd door een andere advocaat die hem meedeelde op verzoek van klaagster het dossier te zullen overnemen.

1.3    Verweerder heeft klaagster vervolgens een declaratie voor zijn werkzaamheden gestuurd. Aangezien klaagster weigerde deze declaratie te betalen heeft verweerder zich ter incasso van de declaratie tot de kantonrechter gewend. De kantonrechter heeft verweerder niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering en hem verwezen naar de begrotingsprocedure bij de raad van toezicht van de orde van advocaten te Utrecht.

1.4    De raad van toezicht heeft de declaratie op 11 oktober 2002 begroot op het gedeclareerde bedrag.

1.5    Verweerder heeft zich in 2005 tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht gewend. De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 4 mei 2005 de tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad van toezicht bevolen.

1.6    Verweerder heeft vervolgens ter incasso van zijn vordering beslag gelegd.

1.7    Bij brief van 30 juni 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

nadat de raad van toezicht een beslissing had genomen in de begrotingsprocedure zich tot de voorzieningenrechter te wenden.

2 . 2    Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder zich weer tot de kantonrechter had moeten wenden in plaats van tot de voorzieningenrechter. Klaagster baseert deze stelling  op een citaat uit de brief d.d. 11 mei 2002 van de toenmalige deken in het arrondissement Utrecht.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    In het tuchtrecht voor advocaten, dat gold tot 1 januari 2015 en dat op grond van het overgangsrecht op de onderhavige klacht van toepassing is, gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

4.3    Klaagster klaagt in juni 2014 over feiten die zich hebben afgespeeld in 2005. Klaagster heeft geen enkele verklaring gegeven voor het feit dat zij de klacht pas ruim 9 jaar na dato heeft ingediend.

4.4    Dit betekent dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht omdat zij de redelijke termijn waarna de advocaat er ter wille van de rechtszekerheid vanuit kan gaan dat de door hem verrichte werkzaamheden niet meer ter discussie kunnen worden gesteld heeft laten verstrijken. De klacht is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 14 januari 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten