ECLI:NL:TADRARL:2015:184 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-48

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:184
Datum uitspraak: 13-07-2015
Datum publicatie: 16-03-2016
Zaaknummer(s): 15-48
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Na lange periode van stilte was het vonnis in de zaak van klager op de administratie van verweerders kantoor blijven liggen en niet meteen aan klager toegezonden. Adreswijziging van klager niet correct verwerkt. In zoverre klacht gegrond. Geen maatregel want als stagiaire aangewezen op gebrekkige kantoororganisatie.

Beslissing van 13 juli 2015

in de zaak 15-48

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 23 maart 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 24 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [Y] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van zowel klager en zijn echtgenote als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met het UWV over een WW-uitkering. Een kantoorgenoot had voordien voor klager een bezwaarschriftprocedure gevoerd. Verweerder heeft op 15 oktober 2012 beroep bij de rechtbank ingesteld.

2.3    Verweerder heeft klager op 16 oktober 2012 het beroepschrift toegezonden, op 14 november 2012 de aanvullende gronden, en op 21 januari 2013 de oproep voor de zitting van 5 februari 2013 waar hij met klager is verschenen.

2.4    Nadien heeft verweerder in het kader van de zogenaamde bestuurlijke lus nog aan de rechtbank geschreven. Van die brief is geen kopie naar klager gegaan.

2.5    De rechtbank heeft op 28 juni 2012 uitspraak gedaan, de beslissing is op 2 juli 2013 aan verweerder toegezonden. Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, het UWV is in de proceskosten veroordeeld.

2.6    Deze beslissing is niet meteen aan klager toegezonden. Toen klagers echtgenote op 12 juli 2013 telefonisch navraag deed naar de stand van zaken bleek dat de beslissing op de administratie van kantoor lag, en dat verweerder daar op dat moment nog geen kennis van had genomen. Hij heeft toen de inhoud van de beslissing aan klagers echtgenote meegedeeld en een kopie ervan met begeleidend schrijven aan klager toegezonden. In die brief heeft verweerder de beroepstermijn van 6 weken vermeld. Die termijn verliep op 14 augustus 2013.

2.7    Kort na het telefoongesprek met klagers echtgenote heeft verweerder met klager zelf telefonisch gesproken over de vraag of zij gebruik zouden maken van de mogelijkheid van hoger beroep. Volgens verweerder is toen afgesproken dat verweerder geen hoger beroep zou instellen. Verweerder heeft die afspraak niet schriftelijk bevestigd.

2.8    Toen het UWV met de naleving van het vonnis in gebreke bleef en klager zelf geen duidelijkheid verkreeg omtrent hetgeen hem nog toekwam heeft verweerder op zijn verzoek het UWV op 8 november 2013 aangeschreven. Daarop is correspondentie met het UWV gevolgd tot eind april 2014.

2.9    Het eerste antwoord van het UWV van 15 november 2013 heeft verweerder telefonisch met klager besproken en hem toen gevraagd om al zijn uitkeringsspecificaties toe te zenden over de relevante periode. Klager heeft dat gedaan bij mail van 22 december 2013. In die mail heeft hij tevens vermeld dat hij een nieuw adres had.

2.10    Verweerder heeft dat nieuwe adres niet in zijn administratie verwerkt. De later gewisselde correspondentie met het UWV van 24 januari, 4 en 28 april 2014 is door verweerder nog naar klagers oude adres gezonden.

2.11    Klager heeft zijn bezwaren over de kwaliteit van verweerders dienstverlening  en de hoogte van de declaratie in behandeling willen geven aan de geschillencommissie advocatuur. Op 8 september 2014 heeft hij verweerder daartoe een door hem te ondertekenen akte van compromis toegezonden. Verweerder heeft deze op 10 september 2014 ondertekend aan verweerders oude adres geretourneerd.

2.12    Verweerder verleende aan klager bijstand op basis van een toevoeging waarop een eigen bijdrage was vastgesteld van € 63,50. Zowel het voor het beroep verschuldigde griffierecht ad € 42,00 als de eigen bijdrage zijn in oktober 2012 aan klager in rekening gebracht. Klager heeft toen alleen het griffierecht betaald.

2.13    In december 2013 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klager en verweerder over nog openstaande facturen en vergoeding van proceskosten door het UWV. Verweerder heeft in zijn brief van 24 december 2013 aan klager uiteengezet dat en waarom er nog € 9,00 eigen bijdrage voor de bezwaarschriftprocedure betaald diende te worden, dat verweerder het griffierecht aan klager zou restitueren en de eigen bijdrage zou laten vallen nu deze bedragen in de proceskostenveroordeling zijn begrepen. Per saldo kwam aan klager € 42,00 (griffierecht) –  € 9,00 (restant eigen bijdrage) = € 33,00 toe. Dat bedrag is meteen door verweerder aan klager overgemaakt.

2.14    Bij brief van 28 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    klager niet voldoende op de hoogte heeft gehouden van de gang van zaken;

b)    de uitspraak van de rechtbank niet tijdig aan klager heeft door gestuurd, zodat klager niet meer in hoger beroep kon;

c)    klager declaraties heeft gestuurd zonder dat klager de door de rechtbank toegekende bedragen ontving;

d)    zich er niet voor heeft ingespannen dat klager hem toegekende bedragen van het UWV zou ontvangen;

e)    de door klager toegezonden akte van compromis niet heeft ondertekend.

3.2    Verweerder heeft de door klager op 22 december 2013 verzonden adreswijziging niet in zijn administratie verwerkt zodat nadien door verweerder aan hem gezonden post hem niet heeft bereikt.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Gelet op de onderlinge samenhang zal de raad hieronder de onderscheiden klachtonderdelen gezamenlijk bespreken en beoordelen.

4.3    Doordat verweerder klagers adreswijziging van december 2013 niet in de administratie had verwerkt is alle post nadien naar het verkeerde adres gegaan. Verweerder heeft ook de afzender onder de begeleidende brief bij de akte van compromis niet opgemerkt. Dat had niet mogen gebeuren en is in strijd met de zorgvuldigheid die verweerder jegens klager diende te betrachten.

4.4    Klagers verwijt dat verweerder hem niet voldoende op de hoogte heeft gehouden ziet blijkens de mondelinge toelichting ter zitting er tevens op dat verweerder vaak niet telefonisch bereikbaar was. Zo verkeerden zij met name in de periode na de zitting in februari 2012 lange tijd in onzekerheid. Dat was anders geweest wanneer verweerder hen wel had geïnformeerd over de brief die hij nog aan de rechtbank had gestuurd in het kader van de bestuurlijke lus. Ook in dat opzicht is hij jegens klager tekort geschoten. Dat die periode ook nog eens langer dan gebruikelijk heeft geduurd omdat de rechtbank de uitspraak ook nog een keer heeft uitgesteld zonder verweerder daarover te informeren doet daaraan niet af.

4.5    Verweerder is eveneens tekort geschoten in de tijdige toezending van het vonnis. In zoverre is klachtonderdeel b gegrond. Gelet op de lengte van de beroepstermijn mocht van verweerder worden verwacht dat hij de beslissing uiterlijk binnen een week na ontvangst van het vonnis aan klager zou doorsturen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Hij was zelfs nog niet met de uitspraak bekend toen klagers echtgenote daarover op 12 juli 2013 contact met hem zocht. Dat de administratie als gevolg van vakanties onderbezet was zoals verweerder heeft toegelicht ter verklaring van het tijdsverloop kan hem niet disculperen. Elke advocaat heeft erop toe te zien dat de binnenkomende post dagelijks op een adequate wijze wordt verwerkt. Daarvan was op verweerders kantoor geen sprake.

4.6    Gevolg van de vertraagde doorzending van het vonnis aan klager is echter niet geweest dat klager niet meer in hoger beroep kon zoals in klachtonderdeel b is gesteld. Na 12 juli 2013 had klager nog voldoende tijd om hoger beroep in te stellen. Verweerder had hem ook in zijn begeleidende brief duidelijk over de looptijd van de beroepstermijn geïnformeerd. In zoverre is klachtonderdeel dan ook ongegrond.

4.7    Verweerder heeft zich wel ingespannen om de juiste bedragen door het UWV uitbetaald te laten worden. Ook heeft hij de door klager toegezonden akte van compromis ondertekend. De klachtonderdelen d en e missen dan ook feitelijke grondslag en zijn om die reden ongegrond. Klager kon echter niet op de hoogte zijn van het feit dat verweerder een en ander wel heeft gedaan als gevolg van de onjuiste adressering van de desbetreffende correspondentie. Dat aspect is reeds hiervoor onder 4.3 besproken.

4.8    De raad is niet gebleken dat verweerder ten onrechte declaraties aan klager heeft gestuurd. De verschuldigdheid door klager van het griffierecht en de eigen bijdragen staat op zich los van de beslissing van de rechtbank. Als het zo is dat verweerders kantoor nog betalingsherinneringen aan klager heeft gestuurd voor openstaande bedragen op een moment dat duidelijk was dat het UWV de proceskostenveroordeling had te voldoen al – dat is de raad niet bekend - dan zou dat wel ongelukkig zijn geweest. Echter met de brief van 24 december 2013 heeft verweerder aan klager de gewenste duidelijkheid terzake gegeven. Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

5    MAATREGEL

De raad overweegt dat verweerder ten tijde van zijn optreden nog stagiaire was. De kantoororganisatie liet te wensen over waar het de verwerking van de binnenkomende post betreft. Nu verweerder destijds van deze administratie afhankelijk was volstaat de raad met gegrond verklaring van de klachtonderdelen a en b zonder oplegging van een maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen en de klachtonderdelen c, d en e en b in zoverre als hiervoor is overwogen ongegrond. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs.E. Bige, F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2015.

griffier    voorzitter