ECLI:NL:TADRARL:2015:172 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-244

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:172
Datum uitspraak: 07-09-2015
Datum publicatie: 31-12-2015
Zaaknummer(s): 15-244
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen eigen advocaat. Ontvankelijke klacht op grond van artikel 46 g lid 2 Advocatenwet (nieuw) . Volgens de voorzitter hebben klagers niet gesteld en is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder van de door klagers gestelde  opdrachtbeëindiging aan het kantoor van verweerder op de hoogte was of had moeten zijn. De eigen verantwoordelijkheid van een advocaat gaat niet zo ver dat een advocaat, die in het dossier van een kantoorgenoot beperkte werkzaamheden verricht, in eerdere stukken of dossiers het voortbestaan van de relatie met de cliënt moet verifiëren. De klacht wordt door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing van 7 september 2015

in de zaak 15-244

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

en

mevrouw [naam]

[adres]

klagers

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch van 7 augustus 2015 met kenmerk 48|15|018K, door de raad ontvangen op 10 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 10)

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klagers waren betrokken bij de vennootschap C. [naam] B.V., tezamen met de heren en mevrouw Van der W. [klager] is enige tijd gezamenlijk met een van de heren Van der W. bestuurder van de vennootschap geweest.

1.3    Klagers en de heren en mevrouw Van der W. hadden jarenlang een zakelijke relatie met [naam] Advocatuur B.V. te ’s-Hertogenbosch. Daar waren toen ook de mrs. X. en Y. als advocaat werkzaam. Verweerder heeft tot 1 maart 2015 in dienstverband bij dat kantoor gewerkt en ook jarenlang werkzaamheden verricht voor C. [naam] B.V., klagers en de heren en mevrouw Van der W. 

1.4    Op 16 juli 2011 hebben klagers de opdracht tot rechtsbijstand aan [naam] Advocatuur beëindigd. Door mr. X. is deze opzegging bij brief van 17 juli 2011 aan klagers bevestigd.

1.5    Klagers hebben eveneens klachten ingediend over de handelwijze van mr. X. en mr. Y.. Op 8 december 2014 heeft in die zaak  een zitting bij het Hof van Discipline plaatsgevonden. Mr. X. en mr. Y.  hebben daar werkzaamheden benoemd die (ook) door verweerder zouden zijn verricht voor klagers na de beëindiging van hun opdracht aan [naam] Advocatuur.

1.6    Bij brief van 18 december 2014 hebben klagers verweerder gevraagd hen over die vermeende werkzaamheden nader te informeren.

1.7    Bij brief van 13 januari 2014 (bedoeld is 2015; Vz) heeft verweerder klagers laten weten dat hij vanwege de lopende procedure met zijn kantoorgenoten als partij bij het Hof van Discipline op dat moment niet aan hun verzoek om informatie kon voldoen. Tevens heeft hij aan klagers laten weten dat hij per 1 maart 2015 niet meer langer werkzaam zou zijn bij [naam] Advocatuur.

1.8    Per 1 april 2015 heeft verweerder zich gevestigd als advocaat te [plaats].

1.9    Bij brief van 23 januari 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet transparant op te treden, doordat hij weigert de door klagers verzochte informatie over juridische werkzaamheden ná beëindiging van de opdracht aan [naam] Advocatuur te verstrekken;

b)    de (tegenstrijdige) belangen van meerdere partijen te behartigen doordat verweerder, ondanks zijn veronderstelde bekendheid met de problemen tussen de aandeelhouders van C. [naam] B.V. en de omstandigheid dat [naam klager] vanaf 17 juli 2011 niet meer als bestuurder bij C. [naam] was betrokken, toch namens C.[naam] B.V. is blijven optreden;

c)    zonder opdracht van klagers ook na 16 juli 2011 nog voor hen op te blijven treden, waardoor klagers in ernstige financiële problemen zijn gekomen. Verweerder heeft in elk geval zonder opdracht van klagers werkzaamheden betreffende de verlenging van de vergunning voor 2012 verricht, zonder hun toestemming het BIBOB-rapport ingezien en de burgemeester van de gemeente [plaats] voorzien van onjuiste informatie.

3    VERWEER

3.1    Het gemotiveerde verweer komt bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

bevoegdheid

4.1    Tijdens het onderzoek door de deken naar de onderhavige klacht is verweerder kantoor gaan houden in het ressort Arnhem-Leeuwarden, zodat deze raad ingevolge artikel 46a lid 1 Advocatenwet bevoegd is om in de onderhavige zaak te beslissen.

4.2    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ontvankelijkheid

4.3    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.4    De voorzitter stelt vast dat het verweten handelen dateert van 2011 en de klacht is ingediend op 23 januari 2015. Nu de klacht inhoudt dat klagers pas op 8 december 2014 van het mogelijke handelen door verweerder op de hoogte zijn gekomen en geen enkele aanwijzing is dat die wetenschap eerder bij klagers zou hebben bestaan, is de voorzitter van oordeel dat de klacht van klagers op grond van het bepaalde van lid 2 van artikel 46g Advocatenwet ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel a)

4.5    In klachtonderdeel a) stellen klagers dat verweerder onvoldoende informatie heeft verstrekt over de mogelijk door hem verrichte werkzaamheden na beëindiging van de opdracht door klagers aan zijn toenmalige kantoor.

4.6    Verweerder stelt dat hij nimmer de hoofdbehandelaar was van de diverse dossiers van klagers maar dat hij werkzaamheden enkel heeft verricht op aangeven van zijn voormalige kantoorgenoten waaronder de mrs. Y. en X. Dat klagers hun opdracht aan [naam] Advocatuur in juli 2011 hebben opgezegd, is verweerder pas bekend geworden door de brief van klagers van 18 december 2014 aan hem. Zijn kantoorgenoten hebben hem dat niet gemeld en uit de stukken in de door verweerder behandelde dossiers was hem, verweerder, van de opzegging niets gebleken. Omdat toen een gelijksoortige klachtprocedure tussen klagers en de hiervoor genoemde kantoorgenoten aanhangig was bij het Hof van Discipline, was het verweerder uitdrukkelijk verboden door de directie van [naam] Advocatuur inhoudelijk op het verzoek van klagers te reageren. Zoals blijkt uit het dossier heeft verweerder vervolgens, nadat de diverse dossiers door zijn inmiddels ex- kantoorgenoten aan hem ter beschikking zijn gesteld, klagers alsnog inhoudelijk geïnformeerd.

4.7    De voorzitter stelt voorop dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn cliënt informeert over hetgeen hij in diens zaak aan werkzaamheden verricht of verricht heeft. Onder de onder 4.6 geschetste omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat verweerder hieraan, nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld door zijn voormalige kantoor door terbeschikkingstelling van de desbetreffende dossiers, heeft voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdelen b) en c)

4.8    De voorzitter behandelt hieronder de klachtonderdelen b) en c) gezamenlijk gelet op hun onderlinge samenhang.

4.9    Verweerder handhaaft zijn standpunt dat hij pas na de brief van klagers van 18 december 2014 op de hoogte was van de opzegging van hun opdracht aan [naam] Advocatuur per 16 juli 2011. Op 14 maart 2013 heeft hij, daartoe gevolmachtigd door de heren van der W. en mevrouw van der W., de naar aanleiding van een aanvraag van C. [naam] B.V. opgestelde BIBOB-rapportage bij de gemeente ingezien. Verweerder betwist dat hij daarbij namens [naam klager] of de vennootschap heeft opgetreden of informatie omtrent [naam klager] heeft ingezien. Daartoe was hij immers ook niet gemachtigd. Voorts ontkent verweerder dat hij op 27 oktober 2011 namens klagers een gesprek bij de gemeente [plaats] heeft gevoerd en dat hij eind 2011 een verlenging van de vergunning voor 2012 heeft aangevraagd. Dat hij andere werkzaamheden voor klagers heeft verricht na 16 juli 2011 is hem ook niet uit de diverse dossiers gebleken.

4.10    De voorzitter stelt voorop dat als verweerder

*willens en wetens zou hebben gehandeld in weerwil van de opdrachtbeëindiging door klagers en/of

*na een hem bekende opdrachtbeëindiging bepaalde handelingen ten behoeve van klagers zou hebben verricht en/of

*hij heeft gehandeld terwijl sprake was van tegenstrijdig belang

hij klachtwaardig en tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals blijkt uit de uitspraak van het Hof van Discipline in de zaak tegen de kantoorgenoten van verweerder (ECLI:NL:TADRSHE:2014:38). Dat hij daarbij zou hebben gehandeld in opdracht van/in het dossier van een kantoorgenoot neemt de eigen verantwoordelijkheid niet weg.

4.11    Verweerder stelt echter dat hij van die opdrachtbeëindiging niet op de hoogte was omdat hij slechts een beperkt aantal werkzaamheden heeft verricht voor kantoorgenoot mr. X. in het dossier waarin mr. X. optrad als advocaat van klagers. Klagers stellen niet en ook overigens is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat verweerder wel van de opdrachtbeëindiging op de hoogte was of had moeten zijn. Evenmin stellen klagers dat verweerder met die (veronderstelde) wetenschap de door klagers genoemde werkzaamheden (overigens betwist door verweerder) heeft verricht en/of met veronachtzaming van hun belangen is opgetreden voor een voormalig medebestuurslid van C. [naam] B.V. De eigen verantwoordelijkheid van een advocaat gaat niet zo ver dat een advocaat, die in het dossier van een kantoorgenoot beperkte werkzaamheden verricht, in eerdere stukken of dossiers het voortbestaan van de relatie met de cliënt moet verifiëren. Klachtonderdelen b) en c) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 september 2015.

griffier    voorzitter