ECLI:NL:TADRARL:2015:160 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:160
Datum uitspraak: 13-02-2015
Datum publicatie: 07-10-2015
Zaaknummer(s): 17/14
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: \verweerder treft geen verwijt dat een groot pakket stukken dat in een zeer laat stadium bij het Hof is ingediend is geweigerd. om die reden is geweigerd. Verweerder had aangegeven wanneer de stukken op zijn kantoor moesten zijn (klaagster had aangegeven dat het om een paar A-4tjes ging). Toen klaagster op het allerlaatste moment met een grote hoeveeelheid stukken kwam, heeft verweerder gewezen op het risico van weigering door het Hof. Voorts is niet gebleken dat verweerder zich aan chantage schuldig heeft gemaakt door zijn werkzaamheden neer te leggen toen klaagster bleef weigeren de nota's van verweerder te betalen. Van ontijdige onttrekking is geen sprake, evenmin van excessieve declaraties.

Beslissing van 13 februari 2015

in de zaak 17/14

naar aanleiding van de klacht van:

[     ] B.V.

klaagster

tegen

1.    mr. [     ]

2.    mr. [     ]

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 24 juni 2014 met kenmerk 36526, door de raad ontvangen op 25 juni 2014 ontvangen, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en beide verweerders. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerders hebben klaagster bijgestaan in gerechtelijke procedures tegen V.P. B.V. (hierna te noemen V.) en G.A. B.V. (hierna te noemen G.). In de zaak V. ging het om bijstand in de laatste fase van een hoger beroepsprocedure. De opdracht is schriftelijk bevestigd door verweerder sub 1 bij e-mail van 4 mei 2011, welke opdracht nadien is gewijzigd, welke wijziging is bevestigd bij e-mail van 15 juli 2011. Verweerder sub 2 heeft zich in deze zaak gesteld. Op 3 augustus 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de directeur van klaagster en verweerders over de zaak zelf en tevens ter voorbereiding op het pleidooi van 29 augustus 2011 bij het hof. Verweerder sub 2 heeft klaagster vergezeld naar deze zitting, waarna arrest werd gevraagd.

2.3    Naast deze zaak heeft klaagster verweerder sub 1 in maart 2011 benaderd omdat zij een juridisch geschil had met G. De opdracht is door verweerder sub 1 schriftelijk bevestigd bij e-mail van 31 maart 2011.

2.4    Na de zitting van 29 augustus 2011 in de V.-zaak heeft klaagster een declaratie ontvangen d.d. 1 september 2011 met betrekking tot deze zaak ten bedrage van € 7.236,65. Daaraan voorafgaand was op 15 juli 2011, na de gewijzigde opdracht, een voorschotnota gestuurd van € 7.500,00 excl. BTW. Bij brief van 12 september 2011 heeft klaagster geprotesteerd tegen de hoogte van de declaratie in deze zaak. Op 16 september 2011 heeft een bespreking tussen betrokkenen plaatsgevonden. Deze afspraak was gemaakt in de G.-zaak waarin een mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 4 oktober 2011. Tijdens dit gesprek heeft verweerder sub 1 meegedeeld dat klaagster moest betalen en dat weigering van betaling zou worden gezien als een vertrouwensbreuk. Vervolgens hebben verweerders klaagster bij e-mailbericht van 20 september 2011 meegedeeld hun werkzaamheden voor klaagster te staken. Bij brief van 22 september 2011 is dit bericht door verweerders bevestigd en hebben zij meegedeeld het geschil over de openstaande declaratie voor te zullen leggen aan de Geschillencommissie, hetgeen op 19 oktober 2011 is gebeurd. Bij arbitraal vonnis van 29 mei 2012 is de klacht deels gegrond verklaard; van de declaratie werd een bedrag van € 1.874,25 inclusief BTW als bovenmatig beschouwd. Klaagster werd veroordeeld om aan het kantoor van verweerders €  5.362,40 te betalen vermeerderd met rente en kosten terwijl tevens werd bepaald dat de kosten van de arbitrage werden gecompenseerd.

2.5    Bij rolbericht van 22 september 2011 heeft verweerder sub 2 zich per 15 november 2011 onttrokken in de V.-zaak. Op 22 november 2011 heeft het hof arrest gewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    klaagster verweerder sub 1 had ingeschakeld om haar ter zitting van het hof van 29 augustus 2011 bij te staan en niet zijn kantoorgenoot, verweerder sub 2. Verweerder sub 2 was veel minder goed ingevoerd in de zaak dan verweerder sub 1.

b)    er nog producties dienden te worden overgelegd in de V.-zaak. Klaagster heeft deze binnen de termijn die verweerder sub 2 had aangegeven bij hem afgeleverd. Gebleken is dat de producties te laat zijn overgelegd en door het hof buiten beschouwing zijn gelaten.

c)    verweerder sub 1 klaagster heeft gechanteerd door te dreigen zich in de G.-zaak terug te trekken omdat klaagster een declaratie in een andere zaak niet wilde betalen. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerders hun werkzaamheden hebben neergelegd met alle schadelijke gevolgen voor klaagster van dien.

d)    verweerders ten onrechte te veel hebben gedeclareerd en verweerder sub 2 zich ten onrechte aan de zaak heeft onttrokken.

e)    verweerders een onjuist gebruik hebben gemaakt van de Geschillenregeling Advocatuur. Verweerders hebben zich tot de Geschillencommissie Advocatuur gewend zonder dat klaagster wist dat de Geschillenregeling van toepassing was. Bovendien hadden verweerders eerst de interne klachtenbehandelaar moeten inschakelen, zoals de Geschillenregeling voorschrijft.

f)    verweerder sub 1 voor klaagster is gaan optreden in de V.-zaak terwijl hij in het verleden voor V. is opgetreden.

g)    verweerder sub 2 een meerwerkfactuur heeft gezonden zonder dat dit is afgesproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerders voeren aan dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht gelet op het feit dat er reeds een procedure is gevoerd bij de Geschillencommissie Advocatuur.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder sub 2 is van meet af aan bij de zaak betrokken geweest en stond klaagster bij. Tijdens een bespreking op 3 augustus 2011 waarbij beide verweerders aanwezig waren is in goed overleg afgesproken dat verweerder sub 2 de hoger beroepsprocedure in de V.-zaak zou behandelen. Klaagster heeft gedurende de behandeling van de hoger beroepsprocedure hier nimmer bezwaar tegen gemaakt.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerders ontkennen dat zij klaagster hebben meegedeeld op welke datum de producties in hun bezit moesten zijn. Tijdens de bespreking op 3 augustus 2011 is afgesproken dat klaagster zo spoedig mogelijk een verklaring van haar voormalige advocaat zou aanleveren en een tweetal aansprakelijkstellingen richting V. In plaats hiervan heeft klaagster op 12 augustus 2011, een vrijdagmiddag, een brief met 283 pagina’s aan bijlagen, afgeleverd op het kantoor van verweerders. Eerst op maandag 15 augustus 2011 zijn deze stukken verweerder sub 2 onder ogen gekomen en naar het hof en de wederpartij gestuurd. Het is aan klaagster te wijten dat de stukken pas in een laat stadium zijn ingediend.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerders hebben hun werkzaamheden in beide zaken neergelegd omdat er een vertrouwensbreuk was ontstaan. Van ontijdige onttrekking is geen sprake geweest. De onttrekking is bovendien niet van invloed geweest op de inhoud van het arrest in deze zaak.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerders ontkennen dat er exorbitant is gedeclareerd. De V.-zaak was een langlopende ingewikkelde zaak die veel overleg met de cliënt vorderde. De geschillencommissie heeft uiteindelijk de declaratie slechts 13,8% gematigd.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    De toepasselijkheid van de Geschillenregeling staat in de algemene voorwaarden van verweerders waarnaar is verwezen in de door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Verweerder sub 1 heeft inderdaad V. in het verleden bijgestaan. Dat was in 1998. Die zaak staat echter niet in enigerlei verband met de zaak waarin verweerders thans voor klaagster zijn opgetreden zodat het verweerders vrijstond om thans voor klaagster op te treden.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    De eerste declaratie was een voorschotnota en geen declaratie voor alle werkzaamheden in deze zaak.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Het feit dat het geschil bij de Geschillencommissie Advocatuur aanhangig is geweest betekent niet dat de tuchtrechter niet bevoegd is zich over de onderhavige klachten uit te laten.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt vast dat onweersproken is dat op 3 augustus 2011 een bespreking heeft plaats gevonden tussen de directeur van klaagster en beide verweerders. Tevens staat vast dat verweerder sub 2 klaagster heeft bijgestaan tijdens de zitting van het hof van 29 augustus 2011. Niet gebleken is dat klaagster in die periode bezwaar heeft gemaakt tegen de rechtsbijstand door verweerder sub 2. Evenmin heeft klaagster haar stelling dat verweerder sub 2 minder goed was ingevoerd nader onderbouwd. Derhalve is zulks niet vast komen te staan en is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Als onweersproken staat ook vast dat er een bespreking heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2011. Dit gesprek is door verweerder sub 2 bij brief van 4 augustus 2011 bevestigd en daaruit blijkt dat is afgesproken dat klaagster de producties zo spoedig mogelijk zou toezenden aan verweerder sub 2 zodat deze tijdig in het geding in hoger beroep zouden kunnen worden ingebracht. Uit genoemde brief blijkt dat het een verklaring van de voormalige advocaat van klaagster en aansprakelijkstellingen richting wederpartij betrof. In dezelfde brief wijst verweerder sub 2 er op dat de stukken 14 dagen voor de dag van de pleidooizitting bij het hof moesten worden ingediend.

5.4    Op vrijdagmiddag 12 augustus 2011 werden niet de hierboven genoemde stukken bij verweerder sub 2 afgeleverd maar een brief met 283 pagina’s aan bijlagen (klaagster had deze zelf ook bij het hof willen afgeven). Verweerder sub 2 kon deze eerst op maandag 15 augustus 2011 bestuderen. Daarna heeft verweerder sub 2 de stukken aan het hof doen toekomen en de wederpartij doen toekomen. Verweerder sub 2 heeft klaagster er op gewezen dat de mogelijkheid bestond dat het hof, gelet op de omvang van de producties en het stadium waarin de procedure verkeerde, zou weigeren de stukken aan het procesdossier toe te voegen dan wel dat de wederpartij daartegen bezwaar zou maken. Bovendien heeft verweerder sub 2 aangegeven dat het onmogelijk zou zijn in een pleidooi van een half uur een beroep te kunnen doen op al deze stukken.

5.5    Verweerder sub 2 heeft juist gehandeld; hij heeft verweerder op 3 augustus 2011 meegedeeld dat de stukken zo spoedig mogelijk moesten worden ingediend en uiterlijk 14 dagen voor de dag van de zitting. Toen bleek dat het een groot pakket stukken betrof, die hij eerst op 15 augustus 2011 onder ogen kreeg, heeft hij klaagster terecht op het risico gewezen dat een dergelijke hoeveelheid stukken in een laat stadium van de procedure, geweigerd zou worden. Derhalve is de raad van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerder sub 2 verwijtbaar te laat de stukken bij het hof heeft ingediend.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Van chantage kan niet gesproken worden. Toen bleek dat klaagster niet bereid was de nota van verweerders te betalen stond het verweerders vrij zich aan de zaak te onttrekken. Niet gebleken is dat dit ontijdig is gebeurd nu vaststaat dat op 16 september 2011 hierover is gesproken. Aan klaagster is toen gevraagd de toezegging om de nota (in termijnen) te betalen, schriftelijk te bevestigen. Deed zij dat niet, dan zouden verweerders hun werkzaamheden opschorten. Toen de bevestiging uitbleef heeft verweerder sub 1 per e mail d.d. 20 september 2011 bevestigd dat verweerders geen werkzaamheden meer zouden verrichten. Verweerder sub1 heeft dit bij brief van 22 september 2011 bevestigd. Verweerder sub 2 heeft zich vervolgens op 15 november 2011 aan de V.-zaak onttrokken. Niet gesteld kan worden dat dit ontijdig is geweest. Klaagster had ruim de tijd om zich tot een andere advocaat te wenden.

Ad klachtonderdeel d)

5.7    Niet gebleken is dat verweerders excessief hebben gedeclareerd. De raad van discipline is slechts bevoegd te oordelen over de vraag of er sprake is van excessief declaratiegedrag van een advocaat. In dit geval is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat dat het geval is. Klaagster heeft dit verwijt niet nader onderbouwd en uit het feit dat de Geschillencommissie heeft geoordeeld dat een bedrag van €  1.874,25 teveel is gedeclareerd, kan niet geconcludeerd worden dat er  sprake is excessief declaratiegedrag, mede gelet op de hoogte van het totaal gedeclareerde bedrag van € 13.581,22.

Ad klachtonderdeel e)

5.8    Verweerders hebben terecht aangevoerd dat de toepasselijkheid van de Geschillenregeling volgt uit de algemene voorwaarden van verweerders waarnaar is verwezen in de door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging van 31 maart 2011 en die van 4 mei 2011.

Ad klachtonderdeel f)

5.9    Niet betwist is dat verweerder sub 1 V. heeft bijgestaan in 1998. Voorts heeft klaagster niet aangetoond dat deze zaak enig verband houdt met de zaken waar de onderhavige klacht betrekking op heeft. Bovendien is dat niet aannemelijk gelet op het feit dat klaagster zich in 2011 tot verweerders heeft gewend zodat er een periode van 13 jaar was verstreken.

Ad klachtonderdeel g)

5.10    Verweerders hebben een voorschotnota gestuurd d.d. 15 juli 2011 en vervolgens een declaratie d.d. 1 september 2011, waarin de voorschotnota is verrekend. Laatstgenoemde nota kan derhalve niet als meerwerkfactuur worden beschouwd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort, L.J. van der Veen, P.H.F. Yspeert, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2015.

griffier                        voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl