ECLI:NL:TADRARL:2015:159 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-55

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:159
Datum uitspraak: 05-10-2015
Datum publicatie: 07-10-2015
Zaaknummer(s): 15-55
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over kwaliteit van dienstverlening van eigen advocaat in een echtscheidingsprocedure. De advocaat in kwestie (noch  de wederpartij) had zorggedragen voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarop werd opnieuw een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. In deze procedure verzuimde verweerder de juiste nevenvoorzieningen aanhangig te maken en hij liet na te anticiperen op de nieuwe wetgeving over kinderalimentatie. Klacht gegrond, enkele waarschuwing.

Beslissing van 5 oktober 2015

in de zaak 15-55

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 2 april 2015 met kenmerk RvT 14-0132, door de raad ontvangen op 3 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij die brief bevindende inventarislijst en die zijn genummerd van 1 tot en met 5;

-    de brief met bijlagen van verweerder aan de raad d.d. 20 mei 2015.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht heeft betrekking op de rechtsbijstand die verweerder aan klager heeft verleend in klagers echtscheidingsprocedure die aanhangig was gemaakt door de (ex-) echtgenote van klager.

2.3    Klager en zijn (ex-) echtgenote hebben samen drie minderjarige kinderen.

2.4    In de echtscheidingsprocedure zijn op 24 juni 2011 voorlopige voorzieningen vastgesteld. In de beschikking voorlopige voorzieningen is onder meer een voorlopige zorgregeling bepaald die inhield dat de minderjarige kinderen één dagdeel per 14 dagen bij klager zouden verblijven.

2.5    Bij beschikking van 7 december 2011 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn (ex-) echtgenote uitgesproken, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld en bepaald dat partijen de tussen hen bestaande huwelijks-gemeenschap dienen te verdelen. Het verzoek van de (ex-) echtgenote van klager tot het vaststellen van kinderalimentatie is door de rechtbank afgewezen omdat klager onvoldoende draagkracht had om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen.

2.6    De (ex-) echtgenote van klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking d.d. 7 december 2011 omdat zij het niet eens was met hetgeen de rechtbank had bepaald ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en omdat zij het niet eens was met het feit dat de rechtbank haar verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie had afgewezen.

2.7    Op 3 april 2012 heeft verweerder namens klager een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Daarin heeft hij tevens incidenteel appel ingesteld ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en heeft hij het gerechtshof verzocht om te bepalen dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij klager zouden hebben. Subsidiair –in het geval het gerechtshof zou bepalen dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij zijn (ex-) echtgenote zouden houden-  heeft verweerder namens klager in het verweerschrift in hoger beroep het volgende verzocht:

“-   te bepalen dat de zorgregeling zoals vastgesteld onder punt 4.3 van de beschikking van de rechtbank in stand zal dienen te blijven

 -   te bepalen dat de man nihil aan alimentatie ten behoeve van de kinderen van partijen zal moeten betalen,

 -   met instandhouding van het overige.”

2.8    Omdat zijn (ex-) echtgenote niet meewerkte aan de regeling die de rechtbank had vastgesteld met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft verweerder namens klager een kort geding aanhangig gemaakt. Op 23 april 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager toegewezen. Klagers (ex-) echtgenote werd veroordeeld tot nakoming van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals die was vastgelegd in de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 24 juni 2011.

2.9    Enige tijd later vond de zitting in hoger beroep plaats. Tijdens deze zitting bleek dat geen van partijen had gezorgd voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Als gevolg hiervan waren alle nevenvoorzieningen als ook de voorlopige voorzieningen die de rechtbank had vastgesteld komen te vervallen.

2.10    Op 29 maart 2013 heeft verweerder namens klager de echtscheidingsprocedure opnieuw aanhangig gemaakt door indiening van een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en een verzoekschrift voorlopige voorzieningen.

2.11    In het verzoekschrift voorlopige voorzieningen werd namens klager verzocht de minderjarige kinderen gedurende de echtscheidingsprocedure aan klager toe te vertrouwen en te bepalen dat klagers (ex-) echtgenote aan klager een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zou dienen te betalen.

2.12    Bij beschikking d.d. 28 mei 2013 heeft de rechtbank de door klager verzochte voorlopige voorzieningen afgewezen.

2.13    In het verzoek tot echtscheiding werd namens klager (onder meer) verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om te bepalen dat klagers (ex-) echtgenote aan klager een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zou dienen te betalen.

2.14    De (ex-) echtgenote van klager heeft in de echtscheidingsprocedure verzocht om de verzoeken van klager af te wijzen, om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zullen hebben en om ten laste van klager een aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 25,- per kind per maand vast te stellen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

2.15    De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 december 2013 (opnieuw) de echtscheiding tussen klager en zijn (ex-) echtgenote uitgesproken. Ten aanzien van de nevenverzoeken heeft de rechtbank de verzoeken van klager met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie afgewezen. De rechtbank heeft de verzoeken van klagers (ex-) echtgenote om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zouden hebben en om te bepalen dat klager aan haar een bedrag van € 25,00 per kind per maand aan kinderalimentatie zou betalen, toegewezen. 

2.16    Omdat klager het niet eens was met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de door hem aan zijn (ex-) echtgenote te betalen kinderalimentatie hebben klager en verweerder in februari 2014 overleg gehad over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 13 december 2013. Verweerder heeft aangegeven dat indien klager in hoger beroep wilde hij hiervoor een andere advocaat zou moeten benaderen.

2.17    Bij brief met bijlagen van 31 juli 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    slecht met klager te communiceren en de over te leggen stukken en zittingen nauwelijks voor te bereiden;

b)    de echtscheiding niet in te schrijven;

c)    in de tweede echtscheidingsprocedure te verzuimen een verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhangig te maken waardoor de tweede echtscheidingsprocedure  tot resultaat had dat klager geen recht op omgang met zijn kinderen had terwijl hij wel kinderalimentatie verschuldigd was aan zijn (ex-) echtgenote.

3.2    Ter toelichting op de klacht stelt klager dat de omgang met zijn kinderen voor hem het belangrijkste onderwerp was in de echtscheidingsprocedure. Doordat de echtscheidingsbeschikking niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand is de omgangsregeling die eerder door de rechtbank was vastgesteld komen te vervallen.

3.3    In de tweede echtscheidingsprocedure, die verweerder op 29 maart 2013 namens klager aanhangig heeft gemaakt, heeft verweerder verzuimd een nevenverzoek tot het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te vermelden. Ook verwijt klager verweerder dat hij niet heeft geanticipeerd op de wijzingen in de regelgeving met betrekking tot de kinderalimentatie die per 1 april 2013 van kracht zijn geworden.

3.4    Klager stelt dat verweerder zich tijdens zittingen terughoudend opstelde, nauwelijks verweer voerde en zich slecht had voorbereid.

3.5    Ook moest klager verweerder steeds aansporen om te reageren op zijn vragen. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder is van oordeel dat hem geen verwijt treft ten aanzien van de klacht dat hij niet heeft gezorgd voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking omdat klager zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld dat hij niet wilde scheiden. Bovendien, zo stelt verweerder, viel het inschrijven van de echtscheidings-beschikking onder de verantwoordelijkheid van de advocaat van klagers (ex-) echtgenote, nu zij degene was die de echtscheidingsprocedure aanhangig had gemaakt.

4.2    Verweerder stelt dat hij veelvuldig contact had met klager. Hij heeft alle zittingen van te voren met klager voorbereid. Klager mocht zelfs met hem meerijden naar de zitting in hoger beroep bij het Gerechtshof. Ook de inhoud van de processtukken werd, voordat de stukken werden ingediend, met klager afgestemd.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a) en b)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het verweer van verweerder, dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet viel onder zijn verantwoordelijkheid maar onder de verantwoordelijkheid van de advocaat van de (ex-) echtgenote van klager gaat niet op. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat die een cliënt bijstaat in een echtscheidingsprocedure behoort nadat de echtscheiding door de rechtbank is uitgesproken met zijn cliënt te communiceren over het al dan niet inschrijven van de echtscheidingsbeschikking. Indien verweerder vermoedde dat klager nog steeds niet wilde scheiden dan had hij dat, nadat de echtscheiding was uitgesproken, moeten verifiëren bij klager. Door dat na te laten en door evenmin zorg te dragen voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dan wel met de wederpartij af te stemmen wie van partijen dit zou verzorgen heeft verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.3    Het voorgaande klemt temeer, nu duidelijk was dat het belangrijkste onderwerp voor klager het contact met zijn kinderen was. Uit de inhoud van de processtukken die zich in het klachtdossier bevinden blijkt dat klager zich grote zorgen maakte over het welzijn van zijn kinderen en dat hij de kinderen soms geruime tijd niet zag doordat zijn (ex-) echtgenote niet meewerkte aan de regeling die de rechtbank had vastgesteld. De raad is van oordeel dat verweerder zich had moeten realiseren dat het belang van zijn cliënt meebracht dat de echtscheidingsbeschikking werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

5.4    Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel b) gegrond is en dat klachtonderdeel a) voor zover dat ziet op de communicatie van verweerder met klager over de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ook gegrond is.

5.5    Het verwijt dat verweerder  ook overigens slecht communiceerde en de over te leggen stukken en zittingen nauwelijks voorbereidde is door verweerder gemotiveerd weersproken en is niet komen vast te staan. Dit aspect van klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.6    De raad begrijpt de klacht van klager aldus dat klager zich beklaagt over het feit dat verweerder heeft verzuimd om een zelfstandig verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de rechtbank in te dienen en dat verweerder heeft verzuimd om verweer te voeren tegen de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

5.7    Dit verwijt is gegrond. Verweerder heeft in de tweede echtscheidingsprocedure de rechtbank verzocht om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij klager zouden hebben. De (ex-) echtgenote van klager heeft daartegen verweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zullen hebben.

5.8    De raad is van oordeel dat verweerder zich had moeten realiseren dat er een gerede kans was dat het verzoek van klager om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen zou worden afgewezen door de rechtbank. Immers de kinderen woonden al sinds het feitelijk uit elkaar gaan van partijen bij de (ex-) echtgenote van klager. Nu verweerder wist hoe belangrijk het contact met zijn kinderen voor klager was en nu verweerder ook bekend was met het feit dat de (ex-) echtgenote van klager weigerachtig was mee te werken aan contacten tussen klager en de kinderen had verweerder klager moeten adviseren om subsidiair, voor het geval de rechtbank zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij klager te bepalen zou afwijzen, een verzoek tot het vaststellen van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in te dienen. Door dat na te laten heeft verweerder niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat.

5.9    Dit geldt ook voor het voeren van verweer tegen de verzochte kinderalimentatie.

5.10    Op grond van het overgangsrecht geldt dat wanneer de ingangsdatum van de vaststelling van de kinderalimentatie na 1 april 2013 ligt zowel de behoefte als de draagkracht berekend dient te worden volgens de nieuwe rekenwijze. Voor wat betreft de draagkracht houdt deze nieuwe rekenwijze in dat bij inkomens lager dan € 1.250,-- per maand uitgegaan wordt van een minimumdraagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- per maand voor twee of meer kinderen.

5.11    Het overgangsrecht bepaalt dat wanneer de ingangsdatum van de vastgestelde alimentatie ligt tussen 1 januari 2013 en 1 april 2013 de draagkracht wordt berekend conform de oude methode. In de (eerste) echtscheidingsbeschikking van 7 december 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de man onvoldoende draagkracht had om en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen.

5.12    Verweerder heeft aangegeven dat hij niet beschikte over financiële gegevens van de man en daarom geen verweer kon voeren. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat verweerder wel heeft aangegeven van oordeel te zijn dat de rekensystematiek van vóór 1 april 2013 van toepassing is, hij heeft echter niet betoogd dat de ingangsdatum van de eventueel vast te stellen kinderalimentatie zou moeten liggen vóór 1 april 2013.

5.13    Verweerder had, ook indien hij geen financiële gegevens van de man had ontvangen, kunnen betogen dat de ingangsdatum zou moeten liggen vóór 1 april 2013, bijvoorbeeld door aansluiting te zoeken bij het moment van indienen van het verzoek tot echtscheiding.  Voorts had verweerder in ieder geval kunnen betogen, dat ook wanneer zou worden uitgegaan van de nieuwe rekenwijze, aansluiting gezocht zou moeten worden bij de regel dat uitgegaan wordt van  een minimumdraagkracht van € 50,-- bij twee of meer kinderen en hij had kunnen aanbieden om zodra de gegevens voorhanden waren alsnog financiële gegevens van klager in het geding te brengen waaruit blijkt dat bij klager de draagkracht ontbrak.

5.14    Door dat niet te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden. Ook klachtonderdeel c) is derhalve gegrond. 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard van de overtreding en het feit dat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond voor zover overwogen en voor het overige ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) en c) gegrond;

-    legt aan verweerder ter zake van de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, P.R.M. Noppen, H.H. Tan en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  5 oktober 2015.

griffier                                                                voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 oktober 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdeel a) voor zover dit ongegrond is verklaard hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager 

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452 (2508 CD) Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 – 2053 701.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 – 2053 777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl