ECLI:NL:TADRARL:2015:142 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-68

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:142
Datum uitspraak: 20-05-2015
Datum publicatie: 11-09-2015
Zaaknummer(s): 15-68
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht is civielrechtelijk van aard en tevens van onvoldoende gewicht. Op geen enkele wijze valt in te zien dat verweerders een tuchtrechtelijk verwijt treft.

Beslissing van 20 mei 2015

in de zaak 15-68

 naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr.[naam]

advocaat te [plaats]

verweerder sub 1

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder sub 2

[naam kantoor]

verweerster sub 3

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 april 2015 met kenmerk RvT 14-0359 door de raad ontvangen op 24 april 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 5.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.2    Klager heeft op 11 augustus 2014 een klacht ingediend bij de deken tegen verweerders sub 1 en 2. Deze klacht is in behandeling genomen en op 29 oktober 2014 heeft in deze klacht een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerders sub 1 en 2 onder leiding van mr. S.M. Marges, lid van de (toen nog zogeheten) Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.3    Deze bespreking heeft geleid tot een schikking. Deze is tot stand gekomen op 29 oktober 2014. Overeengekomen werd dat verweerders sub 1 en 2 zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 3 werkdagen na 29 oktober 2014 een bedrag van € 464,00 (inclusief BTW) zouden (terug) betalen aan klager en dat klager de klacht die hij aanhangig had gemaakt bij de klachten- en geschillencommissie na ontvangst van het bedrag van € 464,00 zou intrekken. De brief d.d. 29 oktober 2014 van mr. Marges vermeldt voorts het volgende: “Het feit dat u hedenochtend een minnelijke regeling heeft bereikt, betekent dat de klacht die de heer [naam klager] op 10 augustus 2014 heeft ingediend tegen de heer mr. [naam verweerder sub 2] en de heer mr.[naam verweerder sub 1] niet verder behandeld zal worden.”

1.4    Bij brief van 30 oktober 2014 heeft verweerder sub 2 klager een creditfactuur gestuurd voor een bedrag van € 463,48 (inclusief BTW) en heeft hij klager verzocht om zijn bankrekeningnummer door te geven zodat het bedrag aan klager overgemaakt zou kunnen worden.

1.5    Op 1 november 2014 heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. Marges waarin hij aangeeft dat hij het afgesproken bedrag nog niet heeft ontvangen. Klager schrijft in deze e-mail tevens: “Als het bedrag op a.s. dinsdagochtend nog niet ontvangen is, beschouw ik het dossier bij u als niet gesloten en wens ik de klacht voort te zetten onder het tuchtrecht.”

1.6    Bij e-mail van 3 november 2014 heeft mr. Marges er bij verweerder sub 1 en 2 op aangedrongen om, voor zover dat nog niet zou zijn gebeurd, onmiddellijk zorg te dragen voor betaling van het overeengekomen bedrag.

1.7    Verweerder sub 1 en 2 hebben vervolgens als reactie op dat e-mailbericht mr. Marges bericht dat zij klager op 30 oktober 2014 een creditfactuur hebben toegezonden met het verzoek om zijn rekeningnummer door te geven zodat tot betaling kon worden overgegaan. Een c.c. van dit e-mailbericht is aan klager gestuurd.

1.8    Op 4 november 2014 om 9.43 uur heeft verweerder sub 1 klager de volgende e-mail gestuurd: “Geachte heer [naam klager], Naar aanleiding van onderstaande mail ontving ik tot op heden nog geen reactie c.q. rekeningnummer van u. Zojuist trachtte ik u hierover te bellen, maar de verbinding werd verbroken.

Omdat uw laatste betaling meer dan een jaar geleden werd verricht en intussen het IBAN systeem is ingevoerd, wensen wij het rekeningnummer bij u te verifiëren alvorens wij het overeengekomen bedrag naar u overmaken. Zodra u mij voorziet van uw rekeningnummer, zal ik zorgdragen voor onverwijlde betaling en bevestiging daarvan.

Ik verneem graag.”

1.9    Op 4 november 2014 om 18.55 uur heeft verweerder sub 2 klager bericht dat zij graag snel zouden afwikkelen en verzocht hij klager om te reageren.

1.10    Mr. Marges heeft verweerders sub 1 en 2 op 5 november 2014 bericht dat klager hem heeft laten weten het verzoek om een IBAN nummer overbodig te vinden, aangezien zijn rekeningnummer al bij verweerders bekend is en een bijbehorend IBAN nummer eenvoudig te achterhalen is. Mr. Marges verzocht verweerders om de betaling per omgaande in orde te maken op het bij verweerders reeds bekende rekeningnummer van klager.

1.11    Op 5 november 2014 heeft klager sub 1 mr. Marges laten weten dat het bedrag van € 463,48 is overgemaakt op de bankrekening van klager.

1.12    Op 7 november 2014 liet mr. Marges verweerder sub 1 weten dat klager hem had laten weten het bedrag nog niet ontvangen te hebben.

1.13    Op 10 november 2014 heeft verweerder sub 1 mr. Marges een uitdraai van de transactiedetails gestuurd waaruit blijkt dat op 5 november 2014 een bedrag van € 463,48 aan klager is overgemaakt.

1.14    Bij brief van 2 december 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in gebreke te blijven om binnen drie werkdagen na 29 oktober 2014 een bedrag van € 464,00 aan klager te betalen.

2. 2    Klager stelt dat betaling te laat is verricht, en dat niet het volledige bedrag is voldaan. Er is immers € 0,52 te weinig overgemaakt.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben in hun verweer de feitelijke gang van zaken geschetst. Nu er uiteindelijk op 5 november 2014 een bedrag van € 463,48 aan klager is overgemaakt, begrijpen zij de aanleiding van de klacht niet.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Klager klaagt over het feit dat verweerders een overeenkomst die hij ten overstaan van mr. Marges met hen heeft gesloten niet (tijdig) zijn nagekomen. Verweerders hebben immers het overeengekomen bedrag niet volledig betaald, ze hebben namelijk € 0,52 te weinig betaald, en verweerders hebben het bedrag twee dagen te laat, namelijk niet op 3 november 2014 maar op 5 november 2014 betaald. Afgezien van het feit dat het belang van het geschil wel heel erg gering is, overweegt de voorzitter dat het verwijt dat klager verweerders maakt civielrechtelijk van aard is. De voorzitter ziet geen enkel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de handelwijze van verweerders.

4.3    De klacht wordt derhalve met toepassing van artikel 46g Advocatenwet als kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht door de voorzitter afgewezen.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 20 mei  2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerders

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten