ECLI:NL:TADRARL:2015:13 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-06

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:13
Datum uitspraak: 18-02-2015
Datum publicatie: 26-02-2015
Zaaknummer(s): 15-06
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wederpartij en advocaten van die wederpartij dienen klacht in tegen advocaat omdat diens cliënt rechtsreeks contact opneemt met die wederpartij en haar advocaten. Voorts zou de advocaat de zaak welbewust hebben laten escaleren. Advocaten dragen geen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid voor de handelwijze van hun cliënten. De gedragsregels die voor advocaten gelden, gelden niet (ook) voor gedragingen van hun cliënten. Voorzitter wijst klachten af als kennelijk ongegrond.

Beslissing van 18 februari 2015

in de zaak 15-06

 naar aanleiding van de klacht van:

1.    De besloten vennootschap [naam].

2.    mr. [naam]

advocaat te [plaats]

3.    mr. [naam]

advocaat te [plaats]

4.    mr. [naam]

advocaat te [plaats]

klagers

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 20 januari 2015 met kenmerk K14/107 door de raad ontvangen op 21 januari 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de in deze brief beschreven inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 14.

1.    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster sub 1 heeft op 1 oktober 2003 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap [X] B.V. ten aanzien van de (verdere) ontwikkeling van en het op de markt brengen van een softwareprogramma. Op 25 november 2005 is tussen dezelfde partijen een hostingovereenkomst gesloten.

1.3    Tussen klaagster sub 1 en [X] B.V. is in juli 2014 een geschil ontstaan. In verband daarmee heeft klaagster sub 1 zich tot het kantoor van klagers sub 2,3 en 4 gewend.

1.4    Bij brief van 23 juli 2014 heeft klaagster sub 2, namens klaagster sub 1, [X] B.V. gesommeerd haar verplichtingen uit de overeenkomsten d.d. 1 oktober 2003 en 25 november 2005 na te komen en een bedrag van

€ 80.702,74 binnen 5 dagen te betalen bij gebreke waarvan een kort geding aanhangig zou worden gemaakt. Deze brief is per gewone post en tevens per e-mail verzonden aan de directeur van [X] B.V., de heer M.

1.5    Bij e-mail van 24 juli 2014, verzonden om 9.01 uur heeft de heer M. de heren V. en van D. van klaagster sub 1 onder meer het volgende bericht: “Beste [voornamen],

Erg jammer dat jullie op deze wijze aansturen op een breuk. Jullie hadden op z’n minst deze stap bij mij kunnen aankondigen. Daar waar ik op allerlei manieren heb geprobeerd het conflict op te lossen, is blijkbaar sprake van eenzijdige actie mijnerzijds om tot een oplossing van het conflict te komen. Door zelfs al over te gaan tot aankondiging van een kort geding, laten jullie mij geen andere keus dan alle juridische registers open te trekken.(…….)”

1. 6    De heer V. van klaagster sub 1 heeft eveneens bij e-mail van 24 juli 2014, verzonden om 9.36 uur, op dat e-mailbericht gereageerd.  Deze e-mail  is c.c. verzonden aan verweerder. De heer V. heeft deze e-mail vervolgens, om 9.39 uur, doorgezonden aan –onder andere- klaagster sub 2 en klager sub 3, met de mededeling : “Zie reactie van [voornaam de heer M.] op de brief, met zijn advocaat in kopie, en mijn korte reactie terug. 

1. 7    Bij brief d.d. 25 juli 2014 heeft verweerder klaagster sub 2 meegedeeld dat hij de belangen van [X] B.V. behartigt. Verweerster sub 2 stelt dat zij deze brief pas op 29 juli 2014 heeft ontvangen.

1.8    Op 25 juli 2014 heeft de heer M. klaagster sub 2 per e-mail geïnformeerd over het feit dat verweerder de belangen van [X] B.V. behartigt.

1.9    Bij de stukken bevindt zich een groot aantal e-mailberichten uit de periode 25 juli 2014 – 28 juli 2014 tussen de heer M. en de heer V. Deze e-mail berichten zijn steeds c.c. aan verweerder en aan klaagster sub 2 gestuurd.

1.10    Bij e-mail van 28 juli 2014 (verzonden om 9.20 uur) heeft de heer V. het volgende geschreven aan de heer M.: “(…..) Zoals je weet heb ik deze kwestie nu uit handen gegeven aan onze advocaat. Ook jij hebt inmiddels een advocaat ingeschakeld. Ik verzoek je dan ook om, conform je eigen voorstel, de correspondentie in deze kwestie over te laten aan onze advocaten.” Ook deze e-mail is c.c. gestuurd aan klaagster sub 2 en verweerder.

1.11    Bij e-mail van 28 juli 2014 (verzonden om 16.15 uur) heeft klaagster sub 2 de heer M. het volgende geschreven: “Zojuist vernam ik van cliënte, [klaagster sub 1], dat u zich nog steeds rechtstreeks tot haar richt, terwijl cliënte u heeft verzocht om alle correspondentie tot mij te richten. Overigens heb ik nog niets van mr. [naam verweerder] gehoord, zodat ik mij vooralsnog rechtstreeks tot u richt. Voor de goede orde informeer ik u hierbij dat u voortaan alle correspondentie ten aanzien van deze kwestie uitsluitend tot mij dient te richten.”

1.12    Naar aanleiding hiervan heeft de heer M. klaagster sub 2 bericht dat zij in strijd met de gedragsregels voor advocaten handelt door haar e-mail van 28 juli 2014 rechtstreeks aan hem te sturen en niet aan verweerder te richten.

1.13    Naast de hierboven aangehaalde e-mails bevat het dossier nog de nodige andere e-mailberichten d.d. 29 juli 2014, 30 juli 2014, tussen de heer M., klaagster sub 2, klager sub 3 en klaagster sub 4.

1.14    Bij e-mail d.d. 29 juli 2014 heeft klaagster sub 2 verweerder het volgende bericht: “Zou u uw cliënt willen informeren en instrueren dat de correspondentie over deze zaak thans enkel nog wordt gevoerd tussen u en mij?”

1.15    Bij brief d.d. 5 augustus 2014 heeft de heer M. een klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Amsterdam tegen klaagster sub 2.  De heer M. klaagde over het feit dat klaagster sub 2 zich bij e-mail d.d. 28 juli 2014 rechtstreeks tot hem heeft gewend terwijl zij wist dat [X]B.V. werd bijgestaan door verweerder.

1.16    Eveneens bij brief d.d. 5 augustus 2014 heeft de heer M. een klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Amsterdam tegen klager sub 3. De heer M. beklaagde zich over de communicatie van klager sub 3 in reactie op het bezwaar dat de heer M. bij klager sub 3 had ingediend over de handelwijze van klaagster sub 2.

1.17    Op 7 en 8 augustus 2014 heeft klaagster sub 4 contact gehad met verweerder en is per e-mail gesproken over de mogelijkheid dat de raadslieden telefonisch overleg zouden hebben en dat er daarna eventueel een bespreking zonder cliënten zou worden gepland. In zijn e-mail van 7 augustus 2014 heeft verweerder klaagster sub 4 het volgende geschreven: “Graag investeer ik nu tijd teneinde een langdurige en kostbare procedure te voorkomen. Mocht het evenwel niet anders zijn kunnen we samen desgewenst bezien op welke wijze we deze kwestie aan de rechter voorhouden. Schikt het bijvoorbeeld volgende week dinsdag of woensdag? Ik merk daarbij op dat de woensdag mijn voorkeur heeft.”

1.18    Bij e-mail van 11 augustus 2014 heeft klaagster sub 4 verweerder het volgende bericht: “Amice, We hadden een half uur geleden een afspraak hier op kantoor. Ik heb niet van u vernomen en uw kantoor neemt de telefoon niet op. Kunt u misschien even bellen wat er aan de hand is? Ik ben gewoon bereikbaar.”

1.19    Bij brief d.d. 12 augustus 2014 heeft de heer M. een klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Amsterdam tegen klaagster sub 4. Deze klacht gaat over het feit dat klaagster sub 4 heeft gesteld dat haar cliënte pas bereid zou zijn om over een oplossing in der minne te praten indien hij de klachten tegen klaagster sub 2 en klager sub 3 zou intrekken.

1.20    Op 19 augustus 2014 heeft verweerder klaagster sub 4 per e-mail het volgende bericht: “Amica, dank voor uw bericht. Ondanks dat ik ben gehouden aan mijn geheimhouding jegens mijn cliënt wil ik u in vertrouwen en geheel confraterneel mededelen dat ik zeer wel mijn verantwoordelijkheid neem en heb genomen en zal blijven nemen in deze kwestie! Een kwestie die aldus steeds mijn volle aandacht heeft. Er is vanzelfsprekend geen sprake van enige passieve houding daar mag u van uitgaan.”

1.21    Bij e-mail d.d. 25 augustus 2014 heeft de heer M. het volgende bericht aan de heren V. en van D. van klaagster sub 1: “Beste [voornamen], Ik stuur jullie dit mailbericht, ondanks het feit dat mijn advocaat heeft aangegeven dat de communicatie via de advocaten moet geschieden. Ik kan hetgeen nu gebeurt echter niet over mijn kant laten gaan.

Zowel jullie als jullie advocate tonen geen enkel fatsoen met betrekking tot communicatie. Ik betreur dit ten zeerste aangezien een zakelijk conflict niet meer dan dat hoeft te zijn. Echter jullie hebben het conflict naar ongekende en door mij ongewenste niveaus geëscaleerd. (…..)”

1.22    Bij brief van 25 augustus 2014 heeft klaagster sub 4 namens klagers de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet op te treden tegen zijn cliënte, die haar wederpartij en de advocaten van die wederpartij rechtstreeks aanschrijft en die klachten heeft ingediend tegen de advocaten van die wederpartij;

b)    zijn cliënte ‘slaafs’ bij te staan en niet te voorkomen dat de gedragsregels door het gedrag van zijn cliënte ‘bij voortduring en op een volstrekt onaanvaardbare manier worden geschonden’;

c)    niet te verschijnen op een tussen partijen gemaakte afspraak;

d)    niet te streven naar een regeling in der minne en welbewust de zaak te laten escaleren;

e)    niet te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

2.2    Klagers stellen zich op het standpunt dat verweerder, door toe te staan dat zijn cliënte de gedragsregels, waaraan de advocaat zich heeft te houden, overtreedt, medeplichtig is aan die overtreding. Klagers zijn van oordeel dat verweerder maar één ding had kunnen doen en dat is de opdracht neerleggen, nu er –naar het idee van klagers- tussen verweerder en zijn cliënte verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld. Advocaten kunnen niet toelaten dat hun cliënten zich onheus gedragen jegens de advocaat van de wederpartij.

2.3    Met klachtonderdeel c) doelen klagers op het feit dat verweerder niet is verschenen op een afspraak van 11 augustus 2014 met klaagster sub 4.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.3    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klagers heeft te gelden de op basis van jurisprudentie van het hof van discipline geldende maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

ad klachtonderdeel c)

4.4    Klagers stellen dat er op 11 augustus 2014 een afspraak zou zijn gemaakt tussen klaagster sub 4 en verweerder. Verweerder geeft aan niet te weten van een afspraak op 11 augustus 2014. Uit de onder r.o. 1.17 geciteerde e-mail van verweerder aan klaagster sub 4 blijkt dat verweerder heeft aangegeven bereid te zijn tot een afspraak ‘volgende week dinsdag [12 augustus] of woensdag [13 augustus]’. Dat verweerder en klaagster sub 4 daadwerkelijk een afspraak hadden op 11 augustus 2014 is niet komen vast te staan en is gelet op de e-mail van 7 augustus 2014 van verweerder ook niet aannemelijk. Klachtonderdeel c) is dan ook alleen al om die reden kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel a), b), d) en e)

4.5    De overige klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6    Klagers gaan er geheel ten onrechte vanuit dat verweerder (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid draagt voor de handelwijze van zijn cliënte. Voorts lijken klagers ervan uit te gaan dat de gedragsregels voor advocaten ook gelden voor cliënten van de advocaat. Ook deze veronderstelling is onjuist.

4.7    Dat het advocaten op grond van regel 18 van de gedragsregels niet is toegestaan zich met een partij in verbinding te stellen in een aangelegenheid waarin deze partij naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, betekent niet dat een partij geen contact mag opnemen met een andere partij in een aangelegenheid waarvan hij weet dat de andere partij wordt bijgestaan door een advocaat. Evenmin betekent het dat een partij geen rechtstreeks contact mag opnemen met die advocaat.

4.8    Dat de kwestie is geëscaleerd door de handelwijze van verweerder is op geen enkele wijze gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder in strijd met regel 17 van de gedragsregels heeft gehandeld.

4.9    Nu overigens ook op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder in strijd met de in r.o. 4.2 beschreven maatstaf heeft gehandeld zijn de klachtonderdelen a), b), d) en e) eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op  18 februari 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klagers

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten