ECLI:NL:TADRARL:2015:114 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-93

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:114
Datum uitspraak: 17-07-2015
Datum publicatie: 12-08-2015
Zaaknummer(s): 15-93
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klacht (tegen advocaat wederpartij) is in feite een civielrechtelijk geschil tussen klaagster en de cliënten van verweerder. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van 17 juli 2015

in de zaak 15-93

 naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw[naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 18 juni 2015 met kenmerk RvT 14-0346 door de raad ontvangen op 19 juni 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 4.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder treedt op voor de heer en mevrouw M. De heer en mevrouw M. hadden allebei tot 1 januari 2004 een eenmanszaak, respectievelijk een belastingadviespraktijk en een onderneming in financieringen, hypotheken, spaarvormen en verzekeringen.

1.3    De heer M. heeft zijn belastingadviespraktijk per 1 januari 2004 verkocht aan K. B.V., een vennootschap waarin het accountantsbedrijf wordt uitgeoefend. Mevrouw M. heeft haar onderneming per 1 januari 2004 verkocht aan M. Assurantiën B.V., een onderneming waarin een assurantiebedrijf wordt uitgeoefend. De aandelen van K. B.V. en van M. Assurantiën B.V. werden via verschillende holding maatschappijen gehouden door klaagster, de echtgenoot van klaagster en de zoon van klaagster.

1.4    In verband met de verkoop van de ondernemingen hebben de heer en mevrouw M. op 18 december 2003 een raamovereenkomst gesloten met klaagster en haar echtgenoot. In deze overeenkomst is bepaald dat van de te betalen koopsom een bedrag van € 10.000,00 betaald zou worden voor 31 december 2003 en dat het resterende bedrag van de koopsom, een bedrag van € 110.000,00 wordt aangewend als koopsom voor een direct ingaande lijfrente ten behoeve van mevrouw M. Deze lijfrente is nader uitgewerkt in een op dezelfde datum tussen partijen gesloten stamrechtovereenkomst, waarin onder meer is bepaald dat klaagster gedurende 84 maanden aan mevrouw M. periodieke uitkeringen zou doen.

1.5    Tot zekerheid voor de betaling van de koopsom heeft klaagster pandrechten gevestigd op haar assurantieportefeuille ten behoeve van mevrouw M.

1.6    In de periode vanaf 2007 zijn er tussen klaagster en haar echtgenoot enerzijds en de cliënten van verweerder anderzijds geschillen ontstaan. 

1.7    Verweerder heeft zich namens zijn cliënten op het standpunt gesteld dat klaagster en haar echtgenoot, respectievelijk hun vennootschappen, in gebreke waren met betaling van de koopsom en heeft om die reden een beroep gedaan op de pandrechten. Aldus heeft een aantal assurantie-maatschappijen in juni 2008 op verzoek van verweerder namens zijn cliënten een bedrag van € 2.796,23 aan provisies, op de derdengeldrekening van verweerder gestort.

1.8    Bij brief van 23 oktober 2008 heeft de echtgenoot van klaagster verweerder bericht dat klaagster zich op het standpunt stelt dat de door verweerder op zijn derdengeldrekening ontvangen provisies bestemd zijn voor M. Assurantiën B.V.

1.9    Er zijn vanaf 2008 zijn er verschillende gerechtelijke procedures gevoerd, zowel in eerste aanleg, in appel als executiegeschillen. Er loopt thans nog een procedure in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

1.10    Bij brief van 17 november 2014 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij zich op het standpunt stelt dat verweerder het bedrag van € 2.796,23 volledig ten onrechte onder zich houdt en heeft zij verweerder verzocht dit bedrag aan haar over te boeken bij gebreke waarvan zij een klacht tegen verweerder zou indienen bij de deken.

1.11    Bij brief van 26 november 2014 heeft de klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

ondanks verschillende dringende verzoeken daartoe in gebreke te blijven om het bedrag van € 2.796,23 aan provisies dat door verweerder in opdracht van zijn cliënten van verschillende assurantiemaatschappijen is geïncasseerd op zijn derdengeldrekening aan klaagster door te betalen.

2.2    Klaagster stelt dat de overdracht van de portefeuille volledig is afgerond en dat de B.V. waarvan zij middellijk aandeelhoudster is volledig aan haar verplichtingen jegens mevrouw M. heeft voldaan. Gelet hierop houdt verweerder het bedrag van € 2.796,23 ten onrechte onder zich.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn cliënten gebruik hebben gemaakt van de hen in de pandakte gegeven bevoegdheden en geeft aan dat een tweetal assurantiemaatschappijen vervolgens provisies naar zijn derdengeldrekening heeft overgeschreven. Verweerder stelt dat de vordering van zijn cliënten op K. B.V. nog volledig open staat zodat hem niet duidelijk is op grond waarvan klaagster aanspraak maakt op welk bedrag dan ook.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de op basis van jurisprudentie van het hof van discipline geldende maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Zoals blijkt uit de onder r.o. 1.2 tot en met r.o.1.9 weergegeven feiten hebben de cliënten van verweerder enerzijds en klaagster en haar echtgenoot anderzijds al jaren een civielrechtelijk geschil. Ook de onderhavige klacht is in feite een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven in een civielrechtelijk geschil tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.2 weergegeven maatstaf heeft overtreden. Daarvan is op geen enkele wijze gebleken. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 17 juli 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten