ECLI:NL:TADRARL:2014:88 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-211

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:88
Datum uitspraak: 27-01-2014
Datum publicatie: 30-04-2014
Zaaknummer(s): 13-211
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: de raad legt een advocaat die naliet zijn declaratie te specificeren, terwijl duidelijk was dat de cliënt daarom had gevraagd, een enkele waarschuwing op. De overige klachtonderdelen (excessief declareren, zich ontijdig terugtrekken uit de zaak en cliënt niet wijzen op de terzake bestaande regelingen toen die bezwaar maakte tegen de declaraties) worden ongegrond verklaard.

Beslissing van 27 januari 2014

in de zaak 13-211

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 13 september 2013 met kenmerk RvT 1213-9590, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst genoemde stukken 1 tot en met 18

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft van 1990 tot 2007 een affectieve relatie gehad met mevrouw H. Tussen hen gold een samenlevingsovereenkomst d.d. 17 maart 1995. In deze samenlevingsovereenkomst is vastgelegd dat eventuele geschillen tussen partijen samenhangend met hun samenwonen of met het beëindigen van de relatie door een bindend adviseur zouden kunnen worden beslecht. 

2.3    Op 24 juni 2009 heeft notaris mr. B. een bindend advies uitgebracht aan klager en zijn ex-partner. Klager is het niet eens met het bindend advies en is in 2010 een gerechtelijke procedure begonnen tegen zijn ex-partner waarbij hij –onder meer- op de voet van art. 7:904 lid 1 BW vorderde dat het bindend advies partieel zou worden vernietigd. Bij vonnis d.d. 20 oktober 2010 zijn de vorderingen van klager door de rechtbank afgewezen. Door klager is daartegen hoger beroep ingesteld.

2.4    Naast de procedure tegen zijn ex-partner, heeft klager op 21 april 2010 bij de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen een klacht ingediend tegen notaris mr. B. Deze klacht is slechts op één onderdeel gegrond verklaard. Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht heeft klager hoger beroep ingesteld. Er is een zitting geweest op 22 december 2011. 

2.5    Omdat klager niet tevreden was over zijn vorige advocaat heeft hij zich begin december 2011 tot verweerder gewend met het verzoek om hem als opvolgend raadsman bij te staan.

2.6    Op 1 december 2011 heeft er een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden en bij brief van 14 december 2011 heeft verweerder de opdracht schriftelijk bevestigd. In de opdrachtbevestiging staat onder meer: “Gezien de complexiteit is niet direct een totaal overzicht te krijgen van de problematiek. In ieder geval zal ik starten met uw dossier, de stukken bezien en naar de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand informeren……”

2.7    Verweerder heeft klager als gemachtigde vergezeld op de zitting van 22 december 2011.

2.8    De hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2010, waarbij de vordering tot partiële vernietiging van het bindend advies door de rechtbank was afgewezen, stond op de rol van 8 augustus 2012 voor het indienen van de memorie van grieven.

2.9    Op 30 juli 2012 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Verweerder heeft in deze bespreking aangegeven dat hij het hoger beroep kansloos achtte en dat hij zich uit de zaak zou terugtrekken.

Op 28 december 2012 heeft verweerder klager gedagvaard voor de (toenmalige) rechtbank Utrecht, sector Kanton, tot betaling van een bedrag van € 1.570,86 aan openstaande declaraties.

2.10    Bij e-mail van 15 januari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief met bijlagen van 16 januari 2013 heeft klager de klacht verduidelijkt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich, terwijl hij al 7 maanden in het bezit was van het dossier, op het laatste moment, slechts enkele dagen voordat de termijn voor het indienen van de memorie van grieven zou verstrijken, uit klagers zaak terug te trekken, waarbij hij zich erop beriep dat hij geen goede kans van slagen zag voor de procedure in hoger beroep;

b)    klager niet te wijzen op de ter zake bestaande regeling toen klager telefonisch bezwaar maakte tegen de declaraties;

c)    excessief te declareren;

d)    te weigeren zijn facturen te specificeren;

e)    zich op 9 februari 2013 in het bemiddelingsgesprek met een lid van de raad van toezicht onnodig grievend over klager uit te laten door klager te kwalificeren als notoire wanbetaler.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager zijn nota’s d.d. 18 mei 2013 [bedoeld zal zijn 2012, raad] en 30 juli 2013 [bedoeld zal zijn 2012, raad] nooit eerder betwist heeft en dat klager deze zelfs grotendeels betaald heeft. Verweerder stelt dat hij de facturen zal laten begroten indien de rechter hem dat zal opdragen.

4.2    Verweerder stelt voorts dat zijn werkzaamheden niet alleen betrekking hebben gehad op zijn rechtsbijstand in de klacht tegen notaris mr. B. maar dat hij ook geadviseerd heeft in een kwestie tegen de vorige advocaat van klager. Daarnaast hadden zijn werkzaamheden betrekking op het opsporen van het bij een andere advocaat zoekgeraakte dossier.

4.3    Volgens verweerder heeft klager hem verzocht om advies te geven over de kans van slagen van de procedure in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank d.d. 10 oktober 2010 waarbij de vorderingen van klager tot partiële vernietiging van het bindend advies zijn afgewezen. Verweerder stelt klager te hebben meegedeeld dat klager eerst zijn betalingsachterstand moest inlopen alvorens hij zijn werkzaamheden op dit punt zou starten. Omdat begin augustus 2012 verval van instantie dreigde is verweerder ondanks de betalingsachterstand toch maar begonnen met het bestuderen van het dossier. Verweerder stelt dat hij van het begin af aan klager duidelijk heeft gemaakt dat de kans van slagen van een vordering tot vernietiging van een bindend advies in het algemeen niet groot is en al helemaal niet in hoger beroep. Uiteindelijk heeft hij in de bespreking van 30 juli 2012 ook een negatief advies afgegeven.

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Het staat een advocaat in beginsel vrij om zijn werkzaamheden te beëindigen. Onder omstandigheden kan de advocaat daartoe zelfs zijn gehouden. Wel dient de advocaat zijn beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

5.2    Hoewel is gebleken dat verweerder bij klager de indruk gewekt heeft dat de termijn van 8 augustus 2012 voor het indienen van de memorie van grieven een fatale termijn was, bleek dat niet het geval. Klager heeft de procedure in hoger beroep immers in een later stadium met een opvolgend advocaat voortgezet. Nu klager geen procedurele schade heeft ondervonden van het feit dat verweerder zich heeft teruggetrokken, aangezien de termijn van 8 augustus 2012 geen fatale termijn was, is dit klachtonderdeel op zichzelf ongegrond.

    ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerder ontkent dat klager telefonisch bezwaar heeft gemaakt tegen de declaraties. Ter zitting heeft verweerder  verklaard dat hem pas tijdens de incassoprocedure bij de kantonrechter is gebleken dat klager bezwaar had tegen (de hoogte van) de declaraties. Klager heeft dit ter zitting niet weersproken.

5.4    Nu de feiten, die ten grondslag liggen aan dit klachtonderdeel niet zijn komen vast te staan is klachtonderdeel b) ongegrond.  

    ad klachtonderdeel c)

5.5    Om de declaraties van verweerder als excessief te kwalificeren is nodig dat zonneklaar is dat het aantal gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief niet in verhouding staan tot de door verweerder verrichte werkzaamheden. Dat dat het geval is, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

5.6    Klachtonderdeel d) is wel gegrond. Uit de klacht van januari 2013 blijkt dat klager meende dat facturen waren gestuurd voor andere werkzaamheden (het hoger beroep) dan waarop zij volgens verweerder betrekking hadden en uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het verweerder in ieder geval op 23 april 2013 tijdens de bespreking onder leiding van mr. Karskens, lid van de raad van toezicht, duidelijk is geworden dat klager wenste dat verweerder zijn declaraties zou specificeren. Verweerder schrijft dit met zoveel woorden in zijn brief van 26 juni 2013 aan de deken.

5.7    Zoals ook is bepaald in regel 27 van de Gedragsregels dient een advocaat een specificatie van de declaratie te verstrekken indien de cliënt daar om vraagt. De raad is van oordeel dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij terwijl hem al minimaal 7 maanden duidelijk moet zijn geweest dat klager specificatie van de nota’s wenste, daarmee nog steeds in gebreke is en zich op het formalistische standpunt stelt dat daarom niet is gevraagd.

ad klachtonderdeel e)

5.8    Verweerder heeft erkend dat hij klager een wanbetaler heeft genoemd. Volgens verweerder was klager ook een wanbetaler omdat hij achter was met het betalen van zijn nota’s. Dat verweerder klager een notoire wanbetaler heeft genoemd wordt door hem erkend en is niet komen vast te staan.

5.9    Het feit dat klager zich gegriefd voelt door het feit dat verweerder hem een wanbetaler heeft genoemd brengt niet met zich mee dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Daarvan is pas sprake indien een advocaat zich bedient van ernstige beschuldigingen te zonder zich over de gegrondheid daarvan uit te laten. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Naar het inzicht van de raad heeft verweerder onvoldoende gecommuniceerd met zijn cliënt. De raad rekent verweerder in het bijzonder aan dat hij onwillig was zijn declaraties te specificeren toen klager een verzoek daartoe deed. Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijke verwijt acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond;

verklaart klachtonderdeel d) gegrond;

legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, H.H. Tan, E.J. Verster en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.