ECLI:NL:TADRARL:2014:73 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-305
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2014:73 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2014 |
Datum publicatie: | 27-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 13-305 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van de advocaat van de wederpartij over een advocaat die op eigen initiatief heeft gecorrespondeerd met de advocaat van klaagster. Tevens zou verweerder onjuiste informatie hebben verstrekt en stelt klager schade te hebben geleden vanwege het ongevraagd inschakelen van zijn advocaat. Verweerder handelde in lijn met de gedragsregels door een brief met rechtsgevolg rechtstreeks te zenden aan klaagster met een kopie aan haar voormalig advocaat. Klachten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van 10 januari 2014
in de zaak 13-305
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 december 2013 met kenmerk K13/97, door de raad ontvangen op 13 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft als advocaat van zijn cliënte, de Stichting W[…], op 8 maart 2013 een brief met een aansprakelijkstelling gestuurd aan klaagster. Verweerder heeft een kopie van deze brief gestuurd aan mr. Van S, de advocaat die klaagster in eerdere geschillen tussen dezelfde partijen had bijgestaan. Op deze brief van verweerder heeft de heer K namens klaagster bij brief van 15 maart 2013 inhoudelijk gereageerd. De heer K heeft een kopie van zijn brief aan verweerder eveneens aan mr. Van S gestuurd.
1.3 Op 17 april 2013 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op de brief van 15 maart 2013. Verweerder heeft zijn brief van 17 april 2013 aan mr. Van S gericht. Op dezelfde dag, 17 april 2013, stuurde de heer K verweerder een e-mail aan namens klaagster. Bij e-mail van 18 april 2013 heeft mr. Van S namens klaagster ook een reactie gestuurd aan verweerder. Vervolgens is er in deze kwestie nog op verschillende momenten gecorrespondeerd tussen verweerder en mr. Van S, namelijk via een e-mail van 19 april 2013 van mr. Van S aan verweerder, een e-mail van 22 april 2013 van verweerder aan mr. Van S, een brief van 24 april 2013 van mr. Van S aan verweerder en een e-mail van 1 mei 2013 van verweerder aan mr. Van S.
1.4 Per e-mail van 3 mei 2013 schrijft mr. Van S aan verweerder onder meer: “Cliënte heeft mij in ieder geval gevraagd verder geen kosten meer te maken en u nadrukkelijk te vragen – bij deze dus – verdere correspondentie rechtstreeks aan haar te sturen”
Na deze e-mail van 3 mei 2013 heeft geen correspondentie meer plaatsgevonden tussen verweerder en mr. Van S.
1.5 Bij e-mail van 3 mei 2013 heeft de heer K namens klaagster aan verweerder medegedeeld dat verweerder klaagster onnodig op kosten heeft gejaagd door mr. Van S als postadres te hebben gebruikt. Op 27 mei 2013 heeft klaagster verweerder een factuur ad EUR 1.566,31 inclusief BTW gestuurd met als omschrijving: “In rekening brengen vergoeding van juridische kosten volgens niet bestreden vordering d.d. 17 mei jl.” Verweerder heeft klaagster op 29 mei 2013 bericht dat de factuur niet zal worden voldaan, omdat het kantoor van verweerder klaagster geen opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van juridische diensten.
1.6 Op 30 mei 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij op eigen initiatief en zonder verzoek of aanleiding daartoe heeft gecorrespondeerd met een advocaat in een dispuut tussen zijn cliënt en de wederpartij/vennootschap (klaagster), waardoor klaagster onnodig en doelbewust op kosten is gejaagd;
b) hij in de correspondentie volstrekt onjuiste informatie heeft verschaft, hetgeen heeft geleid tot een onnodige en intensieve correspondentie tussen het advocatenkantoor en verweerder;
c) klaagster heeft moeten betalen voor het voeren van correspondentie tussen verweerder en de advocaat die verweerder heeft aangeschreven, waardoor klaagster schade heeft geleden;
d) hij de factuur die klaagster aan (het kantoor van) verweerder heeft gezonden, heeft gekwalificeerd als spookfactuur.
3 VERWEER
3.1 Verweerder beroept zich op gedragsregel 18 lid 1, waarin is bepaald dat de advocaat zich betreffende een aangelegenheid niet met een partij, waarvan hij weet dat deze door een advocaat wordt bijgestaan, in verbinding mag stellen dan door tussenkomst van die advocaat. Dit kan wel indien de advocaat van die partij hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden of indien het een aanzegging met rechtsgevolg betreft, waarbij dan wel een kopie aan de advocaat moet worden gestuurd.
3.2 Verweerder stelt dat mr. Van S klaagster eerder heeft bijgestaan in geschillen tussen dezelfde cliënten en dat hij hem daarom heeft aangeschreven. Verweerder stelt voorts dat mr. Van S ook in deze kwestie inhoudelijk namens klaagster heeft gereageerd. Verweerder heeft niet meer met mr. Van S gecorrespondeerd, nadat laatstgenoemde hem op 3 mei 2013 verzocht om correspondentie voortaan rechtstreeks te richten aan de wederpartij. Verweerder betwist dat hij klaagster schade heeft toegebracht.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 Klachtonderdelen a), c) en d) betreffen de vraag of verweerder de vrijheid had om zich met betrekking tot een nieuw geschil tussen zijn cliënte en klaagster, die al eerder in juridische strijd waren verwikkeld, te richten tot de (voormalige) advocaat van klaagster, mr. Van S. Dit is in feite een andere situatie dan die uit de gedragsregel waar verweerder zich op heeft beroepen. De aangehaalde gedragsregel schrijft immers voor dat een advocaat zich niet rechtstreeks mag wenden tot de wederpartij, indien hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat. Een uitzondering geldt voor een aanzegging met rechtsgevolg. Deze mag wel rechtstreeks aan de wederpartij gezonden worden, mits met kopie aan de (voormalig) advocaat. In het licht van deze gedragsregel is de beslissing van verweerder om te handelen zoals hij heeft gedaan alleszins begrijpelijk. Door zijn brief met rechtsgevolg rechtstreeks te zenden aan klaagster, met een kopie aan de (voormalig) advocaat van die wederpartij, handelde verweerder in lijn met de gedragsregels. Bovendien gaf hij klaagster daarmee juist de gelegenheid om hem prompt mede te delen dat zijn (voormalig) advocaat in deze kwestie niet voor haar optrad. Klaagster heeft dit niet gedaan en heeft haar inhoudelijke reactie aan verweerder zelf ook in kopie aan mr. Van S gestuurd. Dat verweerder vervolgens zijn tweede brief heeft gericht aan mr. Van S valt hem gezien deze handelwijze van klaagster zelf evenmin te verwijten.
4.3 Uit de stukken blijkt dat dat mr. Van S in de nieuwe kwestie inhoudelijk heeft gecorrespondeerd met verweerder in de periode tussen 18 april en 3 mei 2013. In die periode mocht verweerder er dus vanuit gaan dat mr. Van S ook in de nieuwe kwestie optrad voor klaagster.
4.4 Nadat mr. Van S verweerder op 3 mei 2013 verzocht om de correspondentie verder rechtstreeks te richten aan klaagster heeft verweerder zich in dit geschil niet meer gewend tot mr. Van S.
4.5 Al met al concludeert de voorzitter dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken door het aanschrijven van mr. Van S. Tot 3 mei 2013 hebben zich geen feiten voorgedaan op grond waarvan verweerder heeft kunnen vermoeden dat mr. Van S niet langer optrad voor klaagster. Dit betekent dat verweerder ook niet verantwoordelijk kan zijn voor enige door klaagster gestelde schade die zou zijn ontstaan als gevolg van deze correspondentie. Als klaagster geen kosten had willen maken bij zijn advocaat had het op zijn weg gelegen om dat direct na ontvangst van de brief van 8 maart 2013 aan zijn advocaat kenbaar te maken. Het aanmerken van de factuur van klaagster als spookfactuur acht de voorzitter evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter verklaart de klachten a), c) en d) kennelijk ongegrond.
4.6 Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerder volstrekt onjuiste informatie zou hebben verschaft in de correspondentie, waardoor onnodige en intensieve correspondentie heeft plaatsgevonden. Nu deze klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.7 Klaagster heeft haar stelling over het verschaffen van volstrekt onjuiste informatie door verweerder niet gesubstantieerd en het is de voorzitter dan ook niet duidelijk om welke redenen de informatie in de brieven van verweerder volgens klaagster onjuist zouden zijn. Mocht daar al sprake van zijn, dan moet voor tuchtrechtelijke verwijtbaarheid ook nog vast komen te staan dat verweerder wist of had kunnen weten dat door hem geponeerde feiten in strijd met de waarheid zijn. Van dit alles is niet gebleken en bovendien stelt de voorzitter vast dat de brieven van verweerder niet van zodanige aard en/of toon zijn geweest dat deze gelet op de hiervoor omschreven norm anderszins niet toelaatbaar zouden zijn. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 10 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten