ECLI:NL:TADRARL:2014:67 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-31

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:67
Datum uitspraak: 10-03-2014
Datum publicatie: 27-04-2014
Zaaknummer(s): 14-31
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure. Geen ontoelaatbaar gedrag van verweerster nu zij geen stellingen heeft ingenomen waarvan zij wist dat deze onjuist waren. Evenmin heeft zij zich beledigend of bedreigend jegens klager of zijn kinderen uitgelaten.

Beslissing van 10 maart 2014

in de zaak 14-31

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 13 februari 2014 met kenmerk DOK 409, door de raad ontvangen op 14 februari 2014, en van de volgende stukken:

- Mail van klager van 29 november 2013 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (“hierna “de deken”);

- Kopie paspoort van klager;

- Verwijzingsbeslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 7 februari 2014;

- Brief van de deken van 11 december 2013 aan partijen;

- Brief van verweerster van 17 december 2013 met 9 bijlagen aan de deken;

- Brief van de deken van 19 december 2013 aan partijen;

- Brief van klager van 27 december 2013 met bijlage aan de deken;

- Brief van de deken van 6 januari 2014 aan partijen;

- Brief van verweerster van 13 januari 2014 aan de deken;

- Brief van de deken van 15 januari 2014 aan partijen;

- Mail van klager van 22 januari 2014 aan de deken;

- Brief van de deken van 27 januari 2014 aan partijen.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster is sinds begin 2007 advocaat van haar cliënte, de ex-echtgenote van klager. Sinds 2007 hebben partijen verschillende procedures gevoerd over de hoofdverblijfplaats van de drie kinderen van partijen, de omgangsregeling en de boedelscheiding. In eerste instantie is de hoofdverblijfplaats van de drie kinderen door de rechtbank bepaald bij de vrouw. In november 2011 heeft het gerechtshof de hoofdverblijfplaats van de oudste zoon van partijen gewijzigd naar klager, maar die van andere twee kinderen is bij de vrouw gebleven, een en ander conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

1.3 In maart 2013 heeft de vrouw een ongeval gekregen, waarna alle drie de kinderen door klager zijn opgevangen. Er is geen omgang meer tussen de vrouw en de kinderen, terwijl de officiële verblijfplaats van twee van de kinderen nog altijd bij de vrouw is.

1.4 Bij brief van hun advocaat van 16 oktober 2013 hebben de kinderen aan verweerster gevraagd om afgifte van een aantal persoonlijke eigendommen van de jongste twee. Verweerster heeft namens de vrouw op die brief gereageerd met de mededeling dat de vrouw de kwestie van de eigendommen niet via advocaten wenste te laten lopen, maar dit zelf met de kinderen wilde regelen. Volgens klager hebben de kinderen hun eigendommen nog altijd niet terug.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij beledigende opmerkingen aan klager zou hebben gericht;

b) zij in opdracht van haar cliënte het leven van klager en dat van zijn zonen ondragelijk maakt door hen al zes jaar te dwarsbomen;

c) zij klager door middel van zijn zonen uit de tent heeft gelokt en hem uitspraken heeft laten doen, die ook nog eens zonder toestemming zijn opgenomen;

d) zij klager de toegang tot zijn zonen heeft ontzegd en hun moeder nooit heeft gewezen op het belang van een vader en een moeder;

e) zij alleen maar oog heeft gehad voor het gewin van de moeder van de zonen van klager;

f) zij de zonen van klager in opdracht van haar cliënte hun spullen heeft ontzegd;

g) zij zich al zes jaar dreigend opstelt richting klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft op alle klachtonderdelen afzonderlijk gereageerd. Zij stelt zich onder meer op het standpunt dat zij in de gerechtelijke procedure steeds het standpunt van haar cliënte heeft verwoord. Zij meent zich jegens klager steeds correct te hebben opgesteld. Ten slotte stelt verweerster ten aanzien van een aantal klachtonderdelen dat deze niet zodanig zijn gesubstantieerd dat duidelijk is welke verwijten haar precies worden gemaakt.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 De klachten betreffen allen het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Bij de beoordeling daarvan stelt de voorzitter voorop dat een advocaat een ruimte mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als hem in overleg met die cliënt goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt en vindt zijn begrenzing onder meer hierin dat een advocaat geen stellingen mag poneren of proceshandelingen mag verrichten die de belangen van de wederpartij of derden nodeloos en op ontoelaatbare wijze schaden. Bijzondere prudentie dient te worden betracht in zaken waarbij kinderen zijn betrokken.

4.3 Het is de voorzitter duidelijk dat klager en zijn ex-echtgenote langdurig in gerechtelijke procedures en strijd zijn verwikkeld. De tuchtrechtelijke vraag die hier dient te worden beantwoord is echter de vraag of verweerster als advocaat van haar cliënte de hiervoor omschreven norm heeft geschonden, en dus of zij in haar optreden voor haar cliënte de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. De voorzitter oordeelt dat hiervan geen sprake is. Uit de processtukken en correspondentie blijkt niet van enig ontoelaatbaar gedrag van verweerster (klachtonderdelen b), c), d), en e)). Zij heeft blijkens de stukken geen stellingen ingenomen, waarvan zij wist dat deze onjuist zijn en evenmin heeft zij zich beledigend of dreigend jegens klager of zijn kinderen uitgelaten (klachtonderdelen a) en g)). Klager laat overigens ook na te duiden op welke feitelijke stellingen of uitlatingen van klaagster hij beledigend en/of dreigend vindt en welke andere concrete verwijten hij verweerster maakt, zodat de klachtonderdelen a) tot en met e) als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

4.4 Ten slotte met betrekking tot klachtonderdeel f). Dat verweerster de zonen van klager hun spullen zou hebben ontzegd, in opdracht van haar cliënte, komt eveneens niet vast te staan. Uit de correspondentie op dit punt blijkt slechts dat verweerster de advocaat van de zonen van klager heeft bericht dat de vrouw deze zaken zonder tussenkomst van advocaten wilde afhandelen. Dit is een toelaatbaar standpunt en als de zonen van klager het daarmee niet eens waren, hadden zij hun eigen advocaat uiteraard de opdracht kunnen geven rechtstreeks met de vrouw te corresponderen. Ook het laatste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.5 De voorzitter verklaart alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 10 maart 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten