ECLI:NL:TADRARL:2014:63 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 101/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:63
Datum uitspraak: 14-03-2014
Datum publicatie: 17-04-2014
Zaaknummer(s): 101/13
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Een advocaat mag zich niet onttrekken aan de verplichting tot betaling van de hoofdelijke omslag op grond van verrekening van deze omslag met een gepretendeerde schadeclaim op de deken in het desbetreffende arrondissement, welke claim nog niet in rechte is vastgesteld. Een advocaat behoort te weten dat er in geen juridische basis was voor verrekening. Klacht gegrond; voorwaardelijke schorsing van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.

Beslissing van 14 maart 2014

in de zaak 101/13

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [    ]

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 augustus 2013 met kenmerk 51/13/61, door de raad op dezelfde dat per e-mail ontvangen, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 januari 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerster aan de raad d.d. 20 december 2013 met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 14 februari 2012 heeft verweerster een factuur voor de hoofdelijke omslag 2011/2012 ad € 310,00 ontvangen. Bij brief van 17 juli 2012 heeft verweerster de penningmeester meegedeeld de ordebijdragen te willen verrekenen met door haar geclaimde schade welke zij, naar haar zeggen, heeft geleden als gevolg van het optreden van de deken van de orde van advocaten in het voormalige arrondissement A. in de klacht- c.q. begrotingszaak van een (oud) cliënte van verweerster.

2.3    Bij brief van 3 augustus 2012 heeft de penningmeester verweerster tot betaling gemaand. Bij brief van 22 november 2012 heeft verweerster een nota voor de hoofdelijke omslag ontvangen over de maanden september / december 2012 ad € 115,00.

Bij brief van 21 januari 2013 heeft de penningmeester naar de voorgang van de begrotingsprocedure gevraagd, waarop geen reactie is gekomen. Vervolgens heeft verweerster bij brief van 15 april 2013 een laatste aanmaning tot betaling van de beide bedragen ter zake van hoofdelijke omslag ontvangen. Bij brief van 23 april 2013 stelt verweerster wederom de hoofdelijke omslag te willen verrekenen met de door haar gepretendeerde schade als hierboven vermeld.

2.4    Op 16 mei 2013 heeft verweerster voorts de nota ontvangen voor de hoofdelijke omslag 2013 ad € 525,00. Op 11 juni en 15 juli 2013 is aan alle advocaten via de nieuwsbrief een reminder gestuurd inzake de betaling. Op 26 juli 2013 is aan verweerster per e-mail een aanmaning gestuurd tot betaling.

2.5    Bij e-mailbericht van 29 en 30 juli 2013 heeft verweerster wederom aangegeven de hoofdelijke omslag te willen verrekenen met de door haar gepretendeerde schade.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster ten onrechte een op haar rustende verplichting, te weten betaling van de ordebijdrage, wil verrekenen met een door haar gepretendeerde schadeclaim jegens de deken in het voormalige arrondissement A., die (nog) niet in rechte is vastgesteld. Het niet betalen van de verplichte ordebijdrage is klachtwaardig. Bovendien mag van een advocaat worden verwacht dat deze weet dat er geen juridische basis is voor verrekening en het niet betalen van de ordebijdrage moet worden gezien als een weigering de ordebijdrage te betalen.

Toelichting

In 2005 heeft verweerster een cliënte bijgestaan in een arbeidsconflict. Voor haar werkzaamheden zijn twee declaraties verstuurd waarvan er één is betaald door de cliënte. In 2010 heeft verweerster een derde declaratie verstuurd die niet is betaald en waarvoor op 27 september 2010 een begrotingsverzoek door verweerster is ingediend bij de Raad van Toezicht. De desbetreffende cliënte heeft op 11 maart 2011 een klacht ingediend tegen verweerster over de dienstverlening in genoemde arbeidszaak.

Op 15 november 2011, ten tijde van de begrotingsprocedure, heeft in het kader van de klachtbehandeling een bemiddelingsgesprek plaats gevonden tussen partijen in aanwezigheid van de deken in het voormalige arrondissement A. Overeengekomen is dat verweerster één nota zal intrekken en dat op de nog openstaande nota een bedrag van € 800,00 in mindering zal worden gebracht. Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd door de deken in een brief van 16 november 2011, die verweerster heeft geweigerd te tekenen. Vervolgens heeft verweerster bij brief van 5 december 2011 genoemde deken laten weten dat zij zich tijdens de bespreking op 15 november 2011 onheus bejegend en onder druk gezet heeft gevoeld en dat de deken zich zeer partijdig heeft opgesteld. Vervolgens heeft verweerster een klacht ingediend tegen deze deken.

Verweerster meent een vordering ter zake van schade te hebben op de Raad van Toezicht maar zulks betekent niet dat zij deze nog niet in rechte vastgestelde vordering kan verrekenen met de verplichte ordebijdrage. Allereerst bestaat de bevoegdheid tot verrekening alleen wanneer er sprake is van een prestatie die beantwoordt aan zijn/haar schuld jegens dezelfde wederpartij (artikel 6:127 lid 2 BW). Dat is hier niet het geval. De door verweerster gepretendeerde schade betreft het handelen van de deken in het voormalige arrondissement A. Betaling van de ordebijdrage is een verplichting die rust op alle leden van de balie en die voortvloeit uit het huishoudelijk reglement waarbij de inning van de ordebijdrage is opgelegd aan de Raad van Toezicht. Dit betreft derhalve niet dezelfde schuldenaar. Bovendien is de schade niet vastgesteld door een rechter zodat de gepretendeerde vordering niet opeisbaar is. Derhalve is in juridische zin geen ruimte voor verrekening.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij heeft geweigerd de hoofdelijke omslag te betalen omdat zij door het optreden van de toenmalige deken te A. schade heeft geleden doordat deze deken zonder enige noodzaak de nota van verweerster, die geenszins te hoog of anderszins onacceptabel was, zondermeer heeft gecrediteerd met € 800,00, enkel en alleen omdat de cliënte deze nota niet wilde betalen. Verweerster wenst de door haar gepretendeerde schade te verrekenen met de verschuldigde hoofdelijke omslag.

5    BEOORDELING

5.1    Vaststaat dat verweerster heeft geweigerd de hoofdelijke omslag 2011/2012 ten bedrage van € 310,00, alsmede de hoofdelijke omslag over de maanden september/december 2012 ten bedrage van € 115,00 te betalen. Ook de hoofdelijke omslag 2013 ad € 525,00 heeft verweerster geweigerd te betalen. Zij beroept zich op verrekening. De raad is van oordeel dat dit standpunt onjuist is. De raad laat in het midden of verweerster wel een vordering op de deken heeft. Geconstateerd moet worden dat de klacht van verweerster tegen de deken door de raad in zijn verzetbeslissing van 23 november 2013 ongegrond is verklaard. Het beroep op verrekening is in ieder geval onjuist. Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW moet er immers sprake zijn van wederkerig schuldenaarschap. Daarvan is geen sprake. Immers verweerster stelt een vordering te hebben op de deken in het voormalige arrondissement A. terwijl de ordebijdrage op grond van het huishoudelijk reglement verschuldigd is aan de Raad van Toezicht. Derhalve is op juridische gronden verrekening niet mogelijk hetgeen een advocaat geacht wordt bekend te zijn. Het volharden in een juridisch onjuist standpunt terwijl verweerster beter moest weten, is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster handelt daarmee niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat verweerster kennelijk tegen beter weten in weigert de onjuistheid van haar standpunt in te zien. Voorts is aan verweerster haar tuchtrechtelijk verleden voorgehouden en meegedeeld is dat er diverse gegrond geoordeelde klachten tegen haar zijn ingediend. Op grond hiervan komt de raad in de onderhavige zaak tot oplegging van onderstaande maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond

-    legt verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerster binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging

-    stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. M.E. Derix, H.J. Meijer, H.J.P. Robers, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2014.

griffier                                                                  voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl