ECLI:NL:TADRARL:2014:62 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 125/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:62
Datum uitspraak: 14-03-2014
Datum publicatie: 01-04-2014
Zaaknummer(s): 125/13
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Het betaamt een behoorlijk advocaat niet zelfstandig in het originele proces-verbaal van een getuigenverhoor wijzigingen aan te brengen en vervolgens de toevoeging in te dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Kalcht gegrond; voorwaardelijke schorsing van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

Beslissing van 14 maart 2014

in de zaak 125/13

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [    ]

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 28 oktober 2013 met kenmerk S20130062 K51/13/76, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement O. de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 januari 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is opgetreden als advocaat van een cliënt in een strafzaak. In het kader van deze strafzaak zijn getuigen gehoord waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt. Op de processen-verbaal is met plakband over de zinsnede: “de raadsman van de verdachte, mr. K., is niet bij het verhoor aanwezig geweest”  de volgende tekst geplakt: “de raadsman van de verdachte, mr. K., is bij het verhoor aanwezig geweest”. (afkorting – raad). Vervolgens heeft verweerder de toevoeging ter betaling ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand alsof hij bij de verhoren aanwezig is geweest.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder door oplichting en valsheid in geschrifte het aanzien van de advocatuur heeft geschaad en zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in de processen-verbaal zelfstandig wijzigingen aan te brengen en vervolgens bij de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging ter betaling in te dienen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent de door hem aangebrachte wijzigingen in de processen-verbaal van de getuigenverhoren. Hij voert aan dat hij verhinderd was de verhoren bij te wonen en dat hij dat zeer vervelend vond voor zijn cliënt en zijn cliënt de wetenschap hiervan wilde besparen.  Uiteindelijk heeft hij zijn cliënt wel meegedeeld niet aanwezig te zijn geweest. Vervolgens heeft hij bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd alsof hij wel aanwezig was geweest. De declaratie bedroeg € 200,00. Verweerder geeft aan dat hij fout heeft gehandeld. Hij begrijpt niet hoe hij dit heeft kunnen doen. Er zijn geen financiële problemen in de praktijk. Iets degelijks is nooit eerder gebeurd en zal ook nooit meer gebeuren. Verweerder heeft contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand om een en ander te bespreken en heeft aangeboden het geld terug te storten.

5    BEOORDELING

5.1    Vaststaat dat verweerder in de van de rechtbank ontvangen processtukken zelfstandig wijzigingen heeft aangebracht inhoudende dat de vermelding dat hij ter zitting niet aanwezig is geweest is gewijzigd in de zinsnede dat hij wel aanwezig is geweest bij de getuigenverhoren. Vervolgens heeft hij bij de Raad voor Rechtsbijstand een declaratie ingediend alsof hij aanwezig is geweest. Een dergelijke handelwijze past een advocaat niet en is zeker tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad overweegt echter tevens dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder diepe schaamte voelt over het gebeuren en heeft verklaard dat het de eerste keer is en dat het nooit meer zal gebeuren, hetgeen de raad niet onaannemelijk voorkomt. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij de op te leggen maatregel betrekt de raad het feit dat verweerder inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen en heeft aangegeven dat hij alles doet wat in zijn vermogen ligt om in overleg met de deken en de Raad voor Rechtsbijstand de gemaakte fouten te herstellen. Hij heeft aangeboden de vergoeding terug te betalen en  is hierover in overleg met de Raad voor Rechtsbijstand die heeft aangegeven hierop  terug te zullen komen. Ook de deken heeft aangegeven dat uit onderzoek niet is gebleken dat er sprake is van op grotere schaal vervalsen van processtukken. Gelet op de houding van verweerder en hetgeen ter zitting is gebleken, meent de raad dat een geheel voorwaardelijke schorsing een passende maatregel is. Doel hiervan is verweerder er van te weerhouden nogmaals dergelijke handelingen te verrichten.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond;

-    legt verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. M.E. Derix, H.J. Meijer, H.J.P. Robers, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2014.

griffier                                                                           voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl