ECLI:NL:TADRARL:2014:428 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 82/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:428
Datum uitspraak: 02-12-2014
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 82/14
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 2 december 2014

in de zaak 82/14

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 3 november 2014 met kenmerk 2014 KNN122, door de raad ontvangen op 5 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster rechtsbijstand verleend in de periode 2006 t/m 2008 in een procedure ter zake van de verdeling van de nalatenschap van de vader van klaagster. De rechtbank H. heeft op 9 april 2008 eindvonnis gewezen in die zaak. Klaagster is in het ongelijk gesteld. Verweerder heeft beroep ingesteld, maar zich vervolgens aan de zaak onttrokken. Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden aan klaagster declaraties verzonden ten bedrage van circa € 25.500,--.

1.3 Klaagster heeft reeds eerder klachten ingediend tegen verweerder. Bij beslissing van de raad, die is toegezonden op 13 april 2010, is het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 1 december 2009 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft klaagster opnieuw een klacht tegen verweerder ingediend. Bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 februari 2012 is klaagster in drie klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de uitbreiding van de klacht door de voorzitter kennelijk ongegrond is verklaard. Bij beslissing van 1 november 2013 is het tegen deze beslissing ingestelde verzet niet-ontvankelijk verklaard.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder klaagster niet op de juiste wijze heeft bijgestaan in een procedure bij de rechtbank H.;

b) verweerder heeft verzuimd een toevoeging aan te vragen ten behoeve van klaagster, hoewel ze daar wel recht op had;

c) de declaraties van verweerder te hoog waren;

d) verweerder weliswaar hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank H., maar zich vervolgens aan de zaak heeft onttrokken.

3 VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Door klaagster ingediende klachten zijn reeds eerder aan de orde geweest bij de raad van discipline en bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond/kennelijk niet ontvankelijk verklaard. De beslissingen zijn door de raad van discipline na verzet, bevestigd. Thans worden geen nieuwe feiten aangevoerd.

3.2 Ten overvloede heeft verweerder ten aanzien van de inhoud van de klachten nog aangevoerd dat in eerste instantie met klaagster was afgesproken dat gezien de omvangrijke, opengevallen nalatenschappen, waarin zij gerechtigd was, geen toevoeging zou worden aangevraagd. Vervolgens is klaagster hierop teruggekomen en is er toch een toevoeging aangevraagd en verkregen. Dit betrof een voorwaardelijke toevoeging, die door de raad voor rechtsbijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens is ingetrokken op 11 oktober 2008.

3.3 Verweerder heeft destijds een appèldagvaarding laten uitbrengen tegen het vonnis van de rechtbank H. Klaagster is hierover geïnformeerd en op de hoogte gehouden van de gang van zaken met betrekking tot de procedure. De correspondentie hierover heeft verweerder overgelegd bij brief van 30 september 2014.

3.4 Vervolgens heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het toenmalige arrondissement [naam], zonder die nader te onderbouwen. Daarop heeft verweerder vastgesteld dat er geen sprake meer was van het noodzakelijke vertrouwen en heeft hij zijn werkzaamheden beëindigd. Voor het hoger beroep zou klaagster een andere advocaat moeten zoeken. Dit is klaagster meegedeeld bij aangetekende brief van 2 september 2008. De eerstkomende roldatum, waarop de grieven konden worden genomen, was op 23 september 2008. Omdat verweerder zijn werkzaamheden had beëindigd en het er niet naar uitzag dat klaagster inmiddels een andere advocaat had gevonden, heeft verweerder nog een aanhouding gevraagd. Deze is gegeven tot 8 oktober 2008. Begin oktober 2008 kwam de aangetekende brief ongeopend retour. Toen is per gewone post op 3 oktober 2008 nogmaals meegedeeld dat verweerder zich aan de zaak zou onttrekken op 8 oktober 2008.

3.5 Klaagster heeft haar klachten over de behandeling van haar zaak negen keer aan de tuchtrechter voorgelegd. De deken Noord-Nederland is thans de vierde deken die onderzoekt en bemiddelt. Aan de bemoeienissen van verweerder in de zaak van klaagster is al een einde gekomen in 2008. Tot op heden is niet van enigerlei fout aan de kant van verweerder gebleken.

4 BEOORDELING

4.1 Als onweersproken staat vast dat klaagster reeds meermalen haar bezwaren over de wijze, waarop verweerder haar zaak bij de rechtbank H. heeft behandeld, aan de raad van discipline heeft voorgelegd (de desbetreffende beslissingen staan onder de feiten vermeld). Als onweersproken staat tevens vast dat de klachten in essentie gelijkluidend zijn aan die in de onderhavige zaak. In genoemde beslissingen heeft de (voorzitter van de) raad van discipline de klachten (kennelijk) ongegrond verklaard dan wel klaagster (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing in verzet in stand is gebleven.

4.2 Het Hof van Discipline heeft als vaste regel dat een klacht, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.

Het ne bis in idem-beginsel is derhalve ook in het tuchtrecht aanvaard.

4.3 Nu niet gebleken is dat de klachten in de onderhavige zaak anders zijn dan die waarover reeds eerder onherroepelijk is beslist, dient klaagster in haar klacht tegen verweerder kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt klaagster kennelijkniet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 2 december 2014.

griffier voorzitter