ECLI:NL:TADRARL:2014:375 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-98

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:375
Datum uitspraak: 03-11-2014
Datum publicatie: 22-12-2014
Zaaknummer(s): 14-98
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over schending geheimhoudingsplicht uit mediation door in de echtscheidingsprocedure mee te delen dat het klaagsters cliënte is geweest die de mediation had beëindigd, dat partijen tijdens de mediation afspraken hadden gemaakt terwijl geen sprake was van een op schrift gestelde overeenkomst, en een beroep heeft gedaan op een tijdens de mediation door de mediator gemaakte berekening.

Beslissing van 3 november 2014

in de zaak 14-98

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 18 juni 2014 [..], door de raad ontvangen op 19 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 september 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In een echtscheidingsprocedure is de man bijgestaan door verweerder, de vrouw door klaagster. Voorafgaand aan de eerste procedure ter verkrijging van voorlopige voorzieningen hebben partijen vergeefs geprobeerd overeenstemming te bereiken over de gevolgen van hun voorgenomen scheiding. Dat was tevergeefs, de vrouw heeft de mediation op 2 april 2013 beëindigd.

2.3    In de mediation is een alimentatieberekening gemaakt. Op die berekening is door verweerder in de procedure voorlopige voorzieningen een beroep gedaan.

2.4    Nadat de rechtbank bij beschikking van 21 mei 2013 uitspraak had gedaan op het verzoek om voorlopige voorzieningen heeft verweerder daarvan wijziging verzocht. Op 5 juli 2013 heeft de mondelinge behandeling van dit wijzigingsverzoek plaats gevonden.

2.5    Na die laatste zitting heeft klaagster bij brief d.d. 15 juli 2013 aan verweerder als volgt geschreven:

“Tijdens de zitting van vrijdag 5 juli jl. deelde u nogmaals aan de rechter mede dat partijen afspraken hebben gemaakt tijdens de mediation (hetgeen cliënte betwist), alsmede dat cliënte de mediation heeft beëindigd om haar moverende redenen. Daarnaast deed u namens uw cliënt een beroep op een berekening die is gemaakt tijdens de mediation (die cliënt nimmer heeft geaccordeerd). Dit heeft u namens uw cliënt ook gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen alsmede in de door u ingediende processtukken. Partijen hebben voor aanvang van het mediationtraject een geheimhoudingsverklaring ondertekend. U dient zich te onthouden van verdere uitlatingen over het mediationtraject en de berekening (en overige standpunten, voorstellen, gegeven informatie etc.) die tijdens de mediation is gemaakt. Mocht toch blijken dat u deze lijn voortzet, dan behoud ik mij alle rechten voor om een klacht jegens u in te dienen bij de deken.” Verweerder heeft niet op die brief gereageerd.

2.6    In de echtscheidingprocedure die volgde – met een verzoekschrift van klaagster en verweerschrift van verweerder - heeft de rechtbank op 10 februari 2014 een mondelinge behandeling bepaald. Kort tevoren heeft verweerder enkele producties overgelegd waaronder een brief van de man.

2.7    Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht heeft klaagster toegelicht dat haar verwijten in het bijzonder zien op de volgende passages:

“In een eerder stadium van de scheiding […] waren bijna alle zaken door de mediator uit onderhandeld. Het huis, de inboedel & de auto, waren door de wederpartij gekocht en dit stond ook zwart op wit. Echter de hoogte van de alimentatie werd door de wederpartij te laag bevonden, zonder verdere onderbouwing of gebaseerd op enige berekening, waarop de stekker door de wederpartij uit dit traject werd getrokken en alle afspraken weer kwamen te vervallen, zoals vooraf ook was afgesproken tijdens dit traject.”

“Op 2-4-2014 heeft de wederpartij een mail gestuurd waarbij de overeenkomst met de mediator werd ontbonden.”

“Echter na de uitspraak op 21-05-2013 lag er bij mijn advocaat reeds een dag later een fax met de mededeling dat de bedragen door de rechtbank bij beschikking vastgesteld met terugwerkende kracht naar 15-04-2013 binnen 1 week voldaan dienden te worden aan de wederpartij.”

“Na deze periode zijn er div. briefwisselingen geweest tussen de advocaten waarbij door de advocaat van de wederpartij meerdere malen is verzocht om een financiële bijdrage te doen voor contributie voor de hockeyvereniging alsmede het aankomende schoolgeld en boekengeld.”

“Deze advocaat moet weten dat wanneer de rechtbank een uitspraak heeft gedaan […] mbt de hoogte van de alimentatie, zij tegen alle regels in geld probeert te verkrijgen voor kosten welke volgens het NIBUD binnen de alimentatieregels vallen.”

In het vervolg van de brief heeft de man de kritische vinger gehouden bij enkele door klaagster in de procedure ingenomen standpunten (met betrekking tot het niet ondertekend zijn van een ouderschapsplan) en de door haar ingestelde vordering tot verrekening van proceskosten in de procedure wijziging voorlopige voorzieningen.

2.8    Bij brief met bijlagen van 6 februari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zich tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2013 grievend jegens klaagster heeft uitgelaten;

b)    zich ter zitting van 5 juli 2013 heeft uitgelaten over de inhoud van de mediation;

c)    kort voor de zitting van 10 februari 2014 een brief van zijn cliënt heeft overgelegd, waarvan de toon in zijn geheel als grievend is ervaren, waarin deze zich heeft bediend van een voor klaagster neerbuigend taalgebruik waarvan blijkt uit de zinsnede ‘Deze advocaat moet weten dat…’, en waarin de cliënt zich heeft uitgelaten over de inhoud van de mediation, en zonder toestemming van klaagster in is gegaan op confraternele correspondentie;

3.2    Volgens klaagster heeft verweerder ter zitting van 5 juli 2013 gezegd dat het klaagsters cliënte is geweest die de mediation had beëindigd, dat partijen tijdens de mediation afspraken hebben gemaakt (terwijl daarvan volgens klaagster geen sprake was) en een beroep heeft gedaan op een tijdens de mediation gemaakte berekening.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij zich op enig moment grievend over klaagster heeft uitgelaten, en dat de brief van zijn cliënt grievend is bedoeld.

4.2    Verweerder betwist ook dat hij zich tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2013 over het mediationtraject heeft uitgelaten. Hij heeft alleen gezegd dat er in de mediation wel enige afspraken zijn gemaakt, maar dat de mediation is beëindigd.

4.3    Verweerder erkent dat de berekening die hij in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure aan de rechtbank heeft overgelegd dezelfde is als de in de mediation gemaakte berekening. Hij heeft niet een beroep gedaan op die berekening, maar heeft de berekening -zoals hij stelt-  zich eigen gemaakt omdat de berekening de enig juiste was. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het niet uitmaakt of hij zelf de berekening op een blanco vel opneemt of dat een op een blanco vel genoteerde berekening van de mediator wordt ingediend. Hij heeft zich niet uitgelaten omtrent hetgeen in de mediation over en weer over de berekening was opgemerkt.

4.4    Verweerder betwist dat zijn cliënt in diens brief is ingegaan op de inhoud van de confraternele correspondentie.

5    BEOORDELING   

5.1    Ontvankelijkheid

De raad heeft zich allereerst gebogen over de vraag of naast de vrouw ook klaagster als advocaat van de vrouw een eigen belang heeft bij de onderhavige klacht over het optreden van verweerder voor zover die klacht ziet op de beweerde schending van de tussen partijen zelf overeengekomen geheimhouding. De raad is van oordeel dat advocaten er in hun onderlinge verhouding op moeten kunnen vertrouwen dat de advocaat van de wederpartij een zo fundamentele in mediation door zijn cliënt gemaakte afspraak respecteert. Het belang van klaagster is daarmee gegeven. Zij is dan ook in haar klacht ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad heeft de feitelijke juistheid van dit verwijt niet kunnen vaststellen. Verweerder betwist zich op de zitting van 5 juli 2013 in grievende bewoordingen over klaagster te hebben uitgelaten. Het proces-verbaal van die zitting ontbreekt. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerder heeft een tijdens de mediationbijeenkomst door de mediator gemaakte en op schrift gestelde alimentatieberekening overgelegd in de voorlopige voorzieningenprocedure en heeft daaraan tijdens de zitting van 5 juli 2013 gerefereerd. Het stond verweerder niet vrij om het document met de door de mediator gemaakte berekening in het geding te brengen. Dat document is immers een stuk dat betrekking heeft op de inhoud van de mediation en dat valt om die reden onder het vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsbeding dat partijen jegens elkaar in acht hebben te nemen. Het stond verweerder vrij die berekening tot de zijne te maken maar dan diende hij elke verwijzing naar de totstandkoming en het gebruik daarvan tijdens de mediation te vermijden. Dat heeft verweerder niet gedaan en daarmee heeft hij in strijd gehandeld met zijn verplichting om de gebondenheid van partijen aan het vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsbeding te respecteren. In zoverre is dit onderdeel gegrond.

5.4    Verweerder had zich ook dienen te onthouden van de uitspraak dat in de mediation wel enige afspraken zijn gemaakt. Hij kon immers weten dat er geen sprake was van schriftelijke door partijen ondertekende afspraken waaromtrent ingevolge de mediationovereenkomst mededelingen konden worden gedaan. Door desalniettemin te reppen van gemaakte afspraken heeft verweerder de vertrouwelijkheid geschonden. Ook in zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

5.5    Niet is komen vast te staan dat verweerder op 5 juli 2013 aan de rechter heeft gezegd dat het de vrouw was die de mediation heeft beëindigd. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    In zijn algemeenheid is het minder wenselijk wanneer in een echtscheidingsprocedure eigen verklaringen en pleidooien van de cliënt worden overgelegd. De verplichte procesvertegenwoordiging is er immers juist op gericht een optimaal functionele uitwisseling van standpunten en argumenten te bevorderen en te vermijden dat al te zeer emotioneel gekleurde percepties omtrent het verloop van de procedure een evenwichtige oordeelsvorming belemmeren. Een absoluut verbod om een verklaring c.q. betoog van een procespartij in te brengen kan echter niet worden aangenomen. De raad zal dan ook hieronder hebben na te gaan of er passages zijn die verweerder niet had mogen goedkeuren.

De hiervoor onder 2.7 eerste en tweede aangehaalde alinea´s had verweerder niet mogen doorlaten. Zij geven beide informatie uit de mediation die geheim had moeten blijven. Nimmer mag medegedeeld worden wié de mediation heeft beëindigd.

De derde aangehaalde alinea is op zichzelf niet ontoelaatbaar nu de daarin genoemde fax een op rechtsgevolg gerichte mededeling behelsde die niet confraterneel van aard is.

De vierde en vijfde aangehaalde passages zien op confraternele briefwisselingen met betrekking tot de verkrijging van hogere financiële bijdragen van de man. Ook die passages had verweerder niet mogen doorlaten. 

Alles bij elkaar genomen had verweerder de brief zoals die er ligt dus niet mogen doorlaten. Dit klachtonderdeel is gegrond in zoverre als hiervoor overwogen.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft er herhaaldelijk onvoldoende blijk van gegeven te beseffen dat hij als advocaat een zelfstandige verplichting heeft om de vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsverplichting van partijen te respecteren. Het is om deze reden dat de raad komt tot oplegging van na te noemen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdeel b en c zijn gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen.

Voor het overige is de klacht ongegrond.

Aan verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, P.J.F.M. de Kerf en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2014.

griffier    voorzitter