ECLI:NL:TADRARL:2014:374 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-108

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:374
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 22-12-2014
Zaaknummer(s): 14-108
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Diverse klachten, onder meer niet aan klager duidelijk maken dat hij voor hem als persoon optrad (en niet voor klagers BV), klager niet te wijzen op een mogelijke toevoeging als een andere advocaat hem zou verdedigen, klager willens en wetens te verdedigen op betaalde basis terwijl klager in de tegen hem lopende strafzaak op basis van een toevoeging werd bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, et cetera.. Niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. De klacht ziet op de declaraties van in totaal ruim € 36.000,00 voor werkzaamheden in 2006/2007. Toen betaling uitbleef is verweerder uiteindelijk in 2011 gaan dagvaarden. Tegen het gevolgde verstekvonnis heeft klager te laat verzet ingesteld.

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 14-108

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 7 juli 2014 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 8 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 september 2014 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In 2006 / 2007 was klager gedetineerd. In de strafzaak werd hij op toevoegingsbasis bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder.

2.3    Tijdens zijn detentie is klager aangesproken tot betaling van de achterstallige huur voor een door hem gehuurd bedrijfspand.  Verweerder is klager, na verwijzing naar hem door zijn kantoorgenote, in diens geschil met de verhuurder gaan bijstaan. Op de achtergrond speelde dat klager te kennen had gegeven het pand wel te willen kopen.

2.4    Bij brief d.d. 31 oktober 2006, geadresseerd aan klagers privé-adres, heeft verweerder klagers opdracht tot juridische dienstverlening in het huurgeschil bevestigd. In die bevestiging heeft verweerder vermeld dat, hoewel klager mogelijk in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, hij geen toevoegingszaken doet, maar uitsluitend een betalende praktijk heeft. Hij heeft daarop aansluitend geschreven: “Desondanks heb je mij kenbaar gemaakt dat jij in deze zaak van dit recht geen gebruik wilt maken, omdat jij wilt dat ik jouw belangen behartig. Ik zal dan ook de kosten bij jou in rekening brengen.” […] “Ik zal vooralsnog mijn werkzaamheden voor jou verrichten op basis van het op ons kantoor gebruikelijke uurtarief van € 280,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% btw.”

2.5    Verweerder heeft klager in de periode 2006/2007 bijgestaan in een drietal door de verhuurder tegen klager in persoon aanhangig gemaakte procedures. Zijn declaraties heeft hij gesteld op naam van klagers B.V.. Een eerste voorschotnota d.d. 17 oktober 2006 ad € 2.380,00 is volgens verweerder na enkele dagen door klagers echtgenote contant op kantoor betaald. Dat is niet door klager weersproken. De daarna gevolgde declaraties werden niet voldaan, noch door de BV, die failliet ging, noch door klager privé.

2.6    Veelvuldig overleg tussen verweerder en klager per telefoon en per mail in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 leidde niet tot enige betaling. Uiteindelijk heeft verweerder op 18 april 2011 klager laten dagvaarden voor de rechtbank [P] tot betaling van in hoofdsom een bedrag van € 36.523,25. Omdat klager op enig moment naar [het buitenland] was verhuisd, en zich toen wel in zijn woonplaats in Nederland, [A], heeft laten uitschrijven maar aldaar geen nieuw adres heeft achter gelaten, heeft verweerder de dagvaarding aan klager zonder bekende woon- of verblijfplaats laten betekenen. Klager is daarop bij vonnis d.d. 24 augustus 2011 bij verstek veroordeeld. Klager heeft tegen dat vonnis op 29 december 2011 verzet ingesteld. Bij vonnis d.d.  3 oktober 2012 heeft de rechtbank klager in zijn verzet niet ontvankelijk verklaard omdat kort samengevat sprake was van daden van bekendheid met de hoofdinhoud van het verstekvonnis op 9 september althans in elk geval op 29 november 2011, zodat de verzetdagvaarding niet binnen 4 weken na aanvang van de verzettermijn is uitgebracht.

2.7    Bij brief met bijlagen van 24 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    niet aan klager duidelijk heeft gemaakt dat hij voor hem als persoon optrad;

b)    klager niet heeft gewezen op een mogelijke toevoeging als een andere advocaat hem zou verdedigen;

c)    klager willens en wetens heeft verdedigd op betaalde basis terwijl klager in de tegen hem lopende strafzaak op basis van een toevoeging werd bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder;

d)    bewust een risico heeft genomen door zijn werkzaamheden voor klager te continueren hoewel er hoge notabedragen open stonden;

e)    de fiscus bewust heeft willen benadelen door op de BV te factureren en klager zo ook heeft misleid;

f)    klager aan heeft gezet tot criminele activiteiten om betaling van zijn nota’s te verkrijgen;

g)    klager bij verstek heeft laten veroordelen door de incasso-dagvaarding te laten betekenen aan ‘onbekende woon- of verblijfplaats’ hoewel verweerder van klagers woon- en verblijfplaats in [het buitenland] op de hoogte was;

h)    de klacht van klager niet conform de klachtprocedure te behandelen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft uitvoerig verweer gevoerd onder verwijzing naar en overlegging van de belangrijkste processtukken in de voor klager gevoerde procedures alsmede van de processtukken in de incassoprocedure tegen klager.

4.2    Verweerder heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager in diens klacht wegens tijdsverloop sedert de door hem verleende bijstand en opgemaakte declaraties.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat klager in zijn klachten a t/m e niet ontvankelijk is wegens tijdsverloop. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt immers mee dat een advocaat er van uit moet kunnen gaan dat, wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop verweerder is opgetreden dat hij meent daar tegen op te moeten komen, deze daarmee niet te lang wacht. Klager heeft wel naar voren gebracht dat hij wel degelijk eerder bij verweerder zelf bezwaar heeft gemaakt tegen diens declaraties en dat verweerder toen niets met dat bezwaar heeft willen doen, maar daarvan is de raad niet gebleken, in tegendeel. Uit de overgelegde e-mailwisseling tussen klager en verweerder over het treffen van een betalingsregeling blijkt juist niet van enig protest tegen de declaraties. Door eerst op 24 juli 2013 te klagen heeft klager sedert 13 juli 2007, de laatste declaratie van verweerder aan klager, 6 jaar laten verstrijken, zonder dat sprake was van omstandigheden die dat tijdsverloop konden rechtvaardigen.

Ad klachtonderdeel f)

5.2    Blijkens klagers toelichting ter zitting ziet dit verwijt op hetgeen verweerder in een bespreking eind 2011 te berde zou hebben gebracht. Verweerder heeft toen volgens klager tegen hem gezegd dat het hem niet uitmaakte waar het geld vandaan zou komen. Verweerder zou daarmee gedoeld hebben op de omstandigheid dat klager in detentie mensen in het criminele circuit heeft leren kennen. Verweerder heeft dit met klem weersproken. Hij kan zich niet voorstellen dat hij zich in een dergelijke zin jegens klager zou hebben uitgelaten, zo’n denkwijze staat ver van hem.

5.3    De raad ziet gelet op het karakter van de eerdere uitwisselingen in de mail over het treffen van een betalingsregeling geen reden om aan te nemen dat verweerder zich tot een dergelijke onbehoorlijke opstelling zou hebben verlaagd. De raad ziet ook daarom geen reden om de bandopname die klager heeft gemaakt af te luisteren. Dit onderdeel van de klacht wordt als ongegrond afgewezen.

Ad klachtonderdeel g)

5.4    Uit niets blijkt dat verweerder bekend was met klagers nieuwe adres in [het buitenland]. De raad acht het voldoende aannemelijk dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, er meerdere malen bij klager op aan heeft gedrongen zijn nieuwe adres bekend te maken en dat deze dat toen niet heeft willen geven. Onder die omstandigheden kan verweerder niet worden verweten dat hij niet nog eens bij de burgerlijke stand van klagers laatst bekende woonplaats navraag heeft gedaan naar diens nieuwe adres of niet opnieuw navraag bij klager heeft gedaan voordat hij overging tot dagvaarding. Het is niet aannemelijk dat verweerder dan nadere informatie omtrent klagers woonadres zou hebben ontvangen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.5    In zijn toelichting op dit onderdeel van de klacht ter zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij al veel eerder, in 2008, zijn bezwaren tegen verweerders declaraties bij verweerder had aangekaart, en dat hij tot voor kort niet wist dat hij daarover bij de deken kon klagen, noch dat er een interne klachtprocedure bestond. Verweerder heeft hem daar niet op gewezen, aldus klager. Verweerder heeft betwist dat klager in 2008 over de nota’s heeft geklaagd. Dat zou ook niet te verenigen zijn geweest met de talloze schikkings- en betalingsvoorstellen die klager heeft gedaan. Klager heeft pas bezwaren tegen de declaraties gemaakt nadat hij door de rechtbank tot betaling was veroordeeld, aldus verweerder.

5.6    Dat klager eerder al in 2008 bezwaren tegen de declaraties heeft geuit in die zin dat verweerder had moeten begrijpen dat klager daarover bedoelde te klagen is de raad niet gebleken. Van verweerder kon dan ook niet verlangd worden dat hij klager naar de interne klachtprocedure zou verwijzen. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdelen a t/m e zijn niet – ontvankelijk;

Klachtonderdelen f, g en h zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, P.J.F.M. de Kerf en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift 17 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.