ECLI:NL:TADRARL:2014:355 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-320

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:355
Datum uitspraak: 15-07-2014
Datum publicatie: 08-12-2014
Zaaknummer(s): 13-320
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken over feiten die teruggrijpen op een drietal identieke klachten die tegen een drietal advocaten. Klager verwijt de deken onvoldoende onderzoek te hebben ingesteld naar de klachten.

Beslissing van 21 juli 2014

in de zaak 13-320

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te A. in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement X

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 3 juli 2014, door de raad ontvangen op 4 juli 2014, en van de bij deze brief gevoegde bijlagen.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 27 december 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement X.

1.3    Bij beslissing van 8 januari 2014 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid) ex artikel 46c lid 4 Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel aangewezen voor de instructie van de klacht.

1.4    Voorafgaande aan de indiening van de onderhavige klacht speelt het volgende. Klager heeft een vijftal klachten ingediend tegen verweerder. Het feitenrelaas in de onderhavige klacht grijpt terug op drietal identieke klachten die klager op 19 maart 2013 heeft ingediend tegen de advocaten mrs. R., B. en V., allen werkzaam als advocaat bij het kantoor R. te A. Klager heeft  met betrekking tot vermeende onvolkomenheden bij de ontvangstbevestiging  van deze klachten een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht tegen de drie hiervoor genoemde advocaten kon niet worden voortgezet omdat klager niet reageerde op herhaalde verzoeken om nadere specificatie c.q. toelichting van zijn klacht.

1.5    De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 5 december 2013 klachtonderdeel a deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond verklaard.

1.6    Op 28 november 2013 heeft klager zich over dezelfde kwestie opnieuw tot verweerder gewend met het verzoek het onderzoek naar de klacht tegen de drie genoemde advocaten opnieuw af te ronden. In zijn brief heeft klager een termijn gesteld. Wanneer verweerder niet uiterlijk op 9 december 2013 heeft bericht dat het onderzoek is afgerond, dient de brief te worden beschouwd als een klacht tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:

a)    Op 19 maart 2013 heeft klager drie afzonderlijke klachten ingediend tegen de in 1.4 genoemde advocaten. Ondanks de verplichting die de Advocatenwet aan de deken oplegt, heeft de deken geen nader onderzoek ingesteld.

Verweerder heeft in strijd met de wet de tegen hem ingediende klacht niet terstond doorgezonden aan de voorzitter van de raad.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd de onderhavige klacht dezelfde feiten betreft waarop door de voorzitter van de raad van discipline heeft beslist (zaak 13-182). Omdat de instructie pas kan aanvangen nadat duidelijk is wat een beklaagde advocaat wordt verweten is door of namens verweerder om een concretisering van de klacht verzocht bij brief van 5 april 2013 en bij e-mail van 6 mei 2013. In dit laatste bericht is opgenomen: “ Omdat de klacht zich richt tegen meerdere advocaten vraag ik u per advocaat aan te geven waar de klacht op berust en wat concreet uw bezwaren zijn. Zodra die informatie is ontvangen zal het onderzoek van de klachten worden aangevangen”. Klager heeft de klacht niet nader geconcretiseerd.

3.2    Bij e-mailbericht van 28 augustus 2013 heeft verweerder klager nogmaals verzocht een reactie te geven op het e-mailbericht van 6 mei 2013 en gevraagd of aan de klachten vervolg diende te worden gegeven. Hierop is geen reactie van klager meer ontvangen.

3.3    Klager heeft bij brief van 28 november 2013 opnieuw om een onderzoek gevraagd. Omdat klager niet op de eerdere verzoeken had gereageerd, kon de behandeling van de klacht tegen de drie advocaten niet worden voortgezet. Als klager wel op de verzoeken had gereageerd, had het verweerder overigens ook niet meer vrijgestaan het onderzoek en de afhandeling van de klachten op zich te nemen omdat klager inmiddels ook klachten tegen verweerder had ingediend.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. De voorzitter stelt vast dat de onderhavige klachtzaak nagenoeg identiek is aan de zaak met nr. 13-182, die reeds door de voorzitter in behandeling is genomen en heeft geleid tot de beslissing van 5 december 2013. In ieder geval klachtonderdeel a is door klager in die procedure reeds aan de orde geweest.

4.3    Naar vaste rechtspraak geldt in tuchtrechtelijke procedures als de onderhavige het adagium dat dezelfde klacht niet tweemaal ter beslissing kan worden voorgelegd. Er zijn door klager geen omstandigheden aangevoerd die nopen tot afwijking van dit ne bis in idem-beginsel. De voorzitter is daarom van oordeel dat klager niet opnieuw in het eerste onderdeel van de klacht kan worden ontvangen.

4.4    Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat dit onderdeel kennelijk ongegrond is omdat een deken een klacht pas ter verdere behandeling kan doorzenden naar de Raad van Discipline nadat hij het in artikel 46c, tweede lid, van de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek heeft afgerond. Ook als klager de deken verzoekt om de onmiddellijke doorzending, geldt deze onderzoeksplicht onverminderd. Dat de deken niet aan dit onderzoek toekwam werd veroorzaakt door het feit dat klager niet in wilde gaan op de vragen die door de deken waren gesteld. Aan verweerder kan dan geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a en verklaart klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee, als griffier op 21 juli 2014

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten