ECLI:NL:TADRARL:2014:348 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-177

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:348
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 20-11-2014
Zaaknummer(s): 14-177
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij in een procedure tot vaststelling van een omgangsregeling en het verkrijgen van gezamenlijk gezag kennelijk ongegrond.

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 14-177

 naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De plaatsvervangend-voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 31 oktober 2014 met kenmerk RvT 14-0079 door de raad ontvangen op 3 november 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de bij deze brief gevoegde inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 8.

 1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met de heer K. Uit deze relatie is, nadat deze was verbroken, op 27 augustus 2010 een minderjarige zoon geboren.  De heer K. heeft de minderjarige zoon van klaagster, nadat de rechtbank  hem hiertoe vervangende toestemming had verleend, erkend.

1.3    Verweerster heeft de heer K. gedurende een periode van ruim 3,5 jaar bijgestaan in verschillende gerechtelijke procedures welke tot doel hadden het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen hem en de minderjarige en het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag.

1.4    Bij beschikking van 13 december 2012 is door de rechtbank Breda bepaald dat de minderjarige zoon van klaagster en de heer K. gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding. Voorts heeft de rechtbank klaagster en de heer K. bevolen gevolg te geven aan de oproep van Bureau ‘Juzt’ om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en heeft de rechtbank partijen bevolen om mee te werken aan de uitvoering van de regeling.

1.5    Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De heer K. heeft incidenteel appel ingesteld. Bij beschikking van 11 juli 2013 heeft het hof het principaal hoger beroep van klaagster afgewezen omdat klaagster ter zitting heeft verklaard alsnog bereid te zijn haar medewerking te verlenen aan het onder leiding van Juzt in te zetten traject. Naar aanleiding van het  incidenteel appel heeft het hof de beschikking van de rechtbank aangevuld door aan klaagster een dwangsom op te leggen indien klaagster zou weigeren gevolg te geven aan de oproep van bureau Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling.

1.6    Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2013 is de minderjarige zoon van klaagster met ingang van 16 juli 2013 tot 16 juli 2014 onder toezicht gesteld.

1.7    Op 29 januari 2014 heeft Bureau Juzt een rapport genaamd ‘zorgafsluiting’ bij de rechtbank ingediend. De inleiding van het rapport luidt als volgt:

“TOELICHTING VOORAF:

In de zaak van de heer [K.] en mevrouw [naam klaagster], die middels een beschikking van de Rechtbank bij Jutz is binnengekomen op 8 juli 2013, hebben vernoemde partijen aanspraak op zorg, module Omgangsbegeleiding uitgevoerd door Juzt. Het traject is gestart met een gezamenlijk gesprek met ouders op 20 juni 2013 gevolgd met een kennismaking met [naam minderjarige] op 7 augustus 2013. Het eerste begeleide omgangscontact is gestart op 20 september 2013. Parallel aan de begeleide omgangen hebben er drie oudergesprekken in gezamenlijkheid plaatsgevonden.

Ondanks dat het positief is dat [naam minderjarige] een contact met zijn vader is aangegaan, moeten we opmerken dat het niet is gelukt om de contacten tussen [naam minderjarige] en zijn vader verder voort te zetten. Gedurende het traject is het lastig geweest om met ouders en met name met moeder te werken naar een situatie waarbij zij hun rol als ex-partners ombuigen naar collega-ouders. Het is ons niet gelukt om de rol van moeder te doorbreken. Moeder gaat ver in het diskwalificeren van vader zijn rol als ouder. Het niet kunnen doorbreken van moeder haar rol als ouder, ten aanzien van de contacten tussen de minderjarige [naam minderjarige] en zijn vader, heeft ons doen besluiten het traject af te sluiten.

Op dit moment is er sprake van een beschermingsmaatregel. In het laatste stadium van het traject is de gezinsvoogd nauw betrokken geweest bij de hulpverlening en de vervolgstappen die naar ons inziens nodig zijn. Op dit moment heeft moeder ondersteuning vanuit Juzt module IOG (Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling). ….   ….”

Verder omvat het rapport een beschrijving van de oudergesprekken, de begeleide omgangsmomenten en de verdere contacten tussen klaagster, de cliënt van verweerster, en Bureau Juzt. De conclusie van het rapport luidt als volgt:

“CONCLUSIE

Tussen ouders is er sprake van een geschiedenis. Wij zijn van mening dat zolang niets is gebleken van risicofactoren en of signalen die de zorg van moeder bevestigen, zij haar beeldvorming van vader dient bij te stellen. Moeder laat ten tijde van het traject wisselend gedrag zien. Wij hebben het nodige moeten ondernemen om moeder te wijzen op de afspraken en de procedure zoals wij hanteren. Dit is geen makkelijk opgave geweest. Zoals eerder in dit verslag benoemd roept moeder haar houding voor ons de nodige vragen op. Wij vragen ons af in hoeverre moeder [naam minderjarige] daadwerkelijk stimuleert om contact met zijn vader te hebben en/of zij hem de emotionele toestemming geeft en het gevoel geeft dat hij daadwerkelijk een contact met zijn vader mag hebben. Wij zien het als een belemmering dat met name moeder er onvoldoende in slaagt om te denken in mogelijkheden zonder daarbij de regie helemaal naar haar zelf toe te willen trekken.

Voor ons is er geen contra-indicatie waarop de begeleide omgangen niet voortgezet kan worden. Beide ouders zijn evenredig verantwoordelijk voor het creëren van onbelaste omgang. Wel zien wij een aantal risico factoren in met name de persoonlijkheid van de moeder. Zoals beschreven in dit eindverslag is moeder zeer wisselend in haar houding en stemming richting de hulpverlening als wel naar vader.

Naar onze mening is het nodig dat er een duidelijke (opbouwende) omgangsregeling door uw Rechtbank wordt vastgelegd en dit binnen een periode van een half jaar gaat leiden tot onbegeleide omgang tussen [naam minderjarige] en zijn vader in de leefomgeving van vader. Dit biedt duidelijkheid voor ouders en kind. Gezien er sprake is van een beschermingsmaatregel mogen wij er vanuit gaan dat de stappen die gezet moeten worden in samenwerking met Bureau Jeugdzorg wordt uitgevoerd. Uw uitspraak zal daarin leidend moeten zijn.”

1.8    Op 3 maart 2014 heeft verweerster namens de heer K. een brief aan de rechtbank gestuurd. Deze brief bevatte een reactie op het rapport van Juzt d.d. 29 januari 2014 en een wijziging van het verzoekschrift.

1.9    In deze brief is onder meer te lezen: “De man ondersteunt de conclusie en het rapport van Juzt als voornoemd volledig. In de afgelopen maanden heeft Juzt geprobeerd invulling te geven aan de opdracht van uw Rechtbank doch partij [naam klaagster], hierna te noemen: ‘de vrouw’, heeft waar mogelijk aanhoudend geprobeerd het traject bij Juzt te sabotteren en hier is de vrouw jammergenoeg ook in geslaagd. (…)

Niet alleen de Raad voor de Kinderbescherming en Juzt hebben de vrouw gemaand tot medewerking aan de opbouw van de contactmomenten tussen de man en [naam minderjarige] doch ook het Gerechtshof ’s Hertogenbosch heeft bij beschikking van 11 juli 2013 de vrouw gewaarschuwd. (…)

Na deze uitspraak van het gerechtshof had de man goede hoop nu het gerechtshof expliciet aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt dat de vrouw geen voorwaarden en eisen mocht stellen aan het traject bij Juzt en dat de vrouw aan het traject haar medewerking diende te verlenen. Jammergenoeg trok de vrouw andermaal haar eigen plan.

Tijdens het traject bij Juzt heeft de vrouw zelfs op enig moment aan de man verzocht om in te stemmen met een beëindiging van het traject bij Juzt en indien de man ook nog eens schriftelijk bij monde van zijn raadsvrouwe zou verklaren de beschikking van het gerechtshof als voornoemd nimmer te zullen executeren, dan zou de vrouw in der minne bereid zijn om een omgangsregeling te treffen. De vrouw probeerde de man dus te chanteren. (…)”

1.10    Met ingang van 1 mei 2014 heeft verweerster haar rechtsbijstand aan de heer K. beëindigd omdat zij met ingang van die datum met verlof ging. Sindsdien wordt de heer K. bijgestaan door een andere advocaat.

1.11    Bij beschikking van 14 juli 2014 is de ondertoezichtstelling met een jaar verlengd tot 16 juli 2015.

1.12    Op 14 juli 2014 heeft de rechtbank een eindbeschikking gegeven in de procedure. De rechtbank heeft het verzoek van de heer K. tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag afgewezen omdat gebleken is dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen zodat het risico bestaat dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders. De rechtbank heeft voorts een duidelijke opbouwende omgangsregeling vastgesteld en heeft klaagster bevolen daaraan haar medewerking te verlenen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer dat zij  daarmee in gebreke blijft. Tot slot heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld.

1.13    Bij brief van 28 maart 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich in haar brief d.d. 3 maart 2014 aan de rechtbank uiterst grievend en uiterst kwetsend uit te laten over klaagster;

b)    te liegen in een verzoekschrift teneinde klaagster negatief af te schilderen.

2. 2    Met klachtonderdeel a) doelt klaagster op de passage in de brief van verweerster aan de rechtbank waar verweerster schrijft : “De vrouw probeerde de man dus te chanteren”. Klaagster stelt dat verweerster door deze mededeling te doen niet alleen liegt, maar haar ook uitmaakt voor chanteur. Dit heeft klaagster intens geraakt, zij voelt zich zeer vals beschuldigd en zij is hiervan volledig overstuur.

2. 3    Klaagster haalt in haar klachtbrief een aantal passages uit e-mails tussen haar en de heer K. en uit de correspondentie tussen de beide advocaten aan, waaruit naar haar mening blijkt dat er geen enkele sprake is van chantage door haar.

2. 4    Als voorbeeld van een leugen waarover klaagster klaagt in klachtonderdeel b) noemt klaagster het feit dat verweerster in haar brief d.d. 4 maart 2014 aan de rechtbank het volgende heeft geschreven: “In de afgelopen maanden heeft Juzt geprobeerd invulling te geven aan de opdracht van uw Rechtbank doch partij [naam klaagster], hierna te noemen: ‘de vrouw’, heeft waar mogelijk aanhoudend geprobeerd het traject bij Juzt te sabotteren en hier is de vrouw jammergenoeg ook in geslaagd.”

2. 5    Klaagster geeft een aantal voorbeelden, welke worden ondersteund door e-mails tussen de heer K. en haarzelf waaruit blijkt dat zij zelfs buiten de omgangsmomenten onder begeleiding van Juzt de heer K. een paar keer heeft uitgenodigd om extra omgang met [naam minderjarige] te hebben.

2.6    Verweerster heeft in haar brief van 3 maart 2014 aan de rechtbank vermeld dat klaagster weigert gehoor te geven aan de schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg d.d. 25 februari 2014 omdat zij geopereerd moet worden. Klaagster stelt dat de gezinsvoogd haar op 9 maart 2014 heeft laten weten dat het juist de heer K. was die een afspraak heeft geannuleerd wegens een doktersbezoek. Ook dit is –volgens klaagster- een voorbeeld van een leugen van verweerster.

2.7    Klaagster stelt zich op het standpunt dat als gevolg van het feit dat verweerster keer op keer leugens verkondigt haar zoon nu al een jaar onder toezicht staat, haar leven en dat van haar zoon op z’n kop staat en zij er psychisch zwaar onder lijdt.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt aan de orde bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Het is vaste jurisprudentie van het hof van discipline dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal de klachtonderdelen, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Verweerster heeft in haar verweer aangegeven dat haar cliënt haar heeft meegedeeld dat klaagster hem medio december 2013 onder druk heeft gezet om het traject bij Juzt en de rechtbank ‘gezamenlijk’ te beëindigen. Verweerster stelt daarbij dat haar cliënt haar heeft meegedeeld dat hij zich gechanteerd voelde nu klaagster hem omgang met de minderjarige in het vooruitzicht stelde indien hij akkoord zou gaan met een aantal voorwaarden waaronder het beëindigen van de procedure bij de rechtbank en het traject bij Juzt. Verweerster heeft een e-mail d.d. 18 december 2013 van klaagster overgelegd waarin klaagster een en ander heeft verwoord. Gelet hierop en op de overige stukken hoefde verweerster niet te twijfelen aan de mededelingen van haar cliënt.

4.4    Het is niet de taak van de tuchtrechter maar van de civiele rechter om te beoordelen of de stellingen die verweerster heeft ingenomen juist zijn. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster gemeten naar de onder 4.2 weergegeven maatstaf een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Beide klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af in beide onderdelen.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend-voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 17 november 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten